Vera Mantero toont danser als karikatuur
Een veelgehoorde reactie op de voorstelling van de Portugese choreografe Vera Mantero is dat die grappig zou zijn. Sob, dat tijdens de laatste week van Klapstuk in (Belgische) première ging, was echter verre van lollig, eerder schrijnend. Eén van de meest extreme voorstellingen van de voorbije weken.
Vera Mantero begeeft zich op de rand van de twijfel. Zij is onzeker over zowat alles, en nog wel het meest over de betekenis van de dans. Het aan zichzelf aanwezig zijn, het gevoel van de danser die louter voor eigen plezier danst, wordt opengebroken door het oog van het publiek. Moet dans nog wel op een podium, is het niet raar dat een hele meute toeschouwers zich aan je vergaapt? Hoe kun je binnen die vertekende relatie nog authentiek naar voren treden?
Lilia Mestre, Silvia Real, Paulo Henrique en Vera Mantero komen op, in vale burgermuiskleren, met een onnoemelijk brede glimlach, de tanden ontbloot. Verweesd stuntelen ze door elkaar, benen wat uiteen, armen net niet tegen het lichaam. Het lijken dementen uit een gekkenhuis.
Een omgekeerde situatie doet zich voor: het publiek wordt al even stom aangegaapt als het de dansers zit gade te slaan. Als enkele toeschouwers dan ook nog zelf beginnen te lachen, dan voelt dat vreemd aan. Zeker wanneer de dansers onveranderd blijven grijnzen. Zo staan de zotten tegenover elkaar, denk je dan.
Grotesk
Wat volgt is inderdaad waanzinnig. Na de gelukzalige lach der simpelen barst de woede los. Baby-poppen en een speelgoedbeer worden gemolesteerd, een vrouw trapt haar T-shirt kapot, Mantero sputtert boos ongehoorde frasen met een propvolle mond.
Die zichtbare agressie zindert ook na in de manier waarop het communicatieverkeer met het publiek wordt geblokkeerd en uitgehold. Enkele boompjes staan op een gegeven moment als een obstakel tussen het publiek en de dansers in. Eén wordt aan haar stoel vastgeniet, een andere wordt ingekapseld in een papieren rok.
Maar dat is niet alles: met de regelmaat van de klok blijven de dansers op- en afgaan. Korte puzzelstukjes, met telkens een (bewust) mislukte gag. Twee danseressen als Siamese tweeling met omgekeerde filters op het hoofd. Later lopen ze met vlaggen rond, of proberen ze enkele lijnen voor te lezen uit een boek dat hen telkens ontglipt. Een man werkt zich in een knoop, of verdwijnt in een zak.
Versplintering
De veelheid aan losse scènes wekt de indruk van een vergaande versplintering. Onder het opppervlak woekert evenwel het nostalgische verlangen naar de verloren eenheid. De choreografe vraagt zich af hoe de kleine scherven nog een comleet beeld kunnen vormen. De stem op een bandrecordertje heeft het over een onderliggende regel die alle acties zou kunnen ordenen.
Maar de allesomvattende instantie waarover ook de geprojecteerde tekst aan het begin van de voorstelling - als een soort proloog - spreekt, ontbreekt. In die afwezigheid blijven de dansers verdingelijkte marionetten.
Zoals in de finale scène: met pruiken op zwalpen de dansers op een rijtje rond, (weer) met een verstarde lach. Het lijken ontspoorde mechaniekjes. Niettemin willen de dansers ook hier, zoals iedere kunstenaar, het publiek verleiden. Al zien ze geen andere weg dan die van de karikatuur waartoe zij zich herleid zien.
Sob is een intelligente voorstelling over het onvermogen om een voorstelling te maken. Alsof de relatie met het publiek op geen andere manier kan worden invuld dan met de eigen leegte, de eigen grotesk uitvergrote verlegenheid.