Interview met Kobe Matthys: sociale zekerheid voor kunstenaars

Call for artists: aflevering 1

Sarma 18 Mar 2014Dutch

item doc

Contextual note
Hoe willen we in onze maatschappij omgaan met arbeid, verloning en tijdsbesteding? Hoe verhouden bestaande arbeidsmodellen zich tot de huidige artistieke praktijk? Kan de experimentele omgang van kunstenaars met tijd en werk misschien ook een licht werpen op andere vormen van “nuttige werkloosheid” die in onze maatschappij weinig waardering krijgen? Begin 2014 wordt in België de wetgeving omtrent de sociale zekerheid voor kunstenaars aangepast, maar dat gaat niet zonder slag of stoot. Om het debat te voeden, zet Sarma een reeks publicaties op onder de noemer 'Call for artists'.

Al enige tijd vragen kunstenaars, vakbonden en de Rijksdienst Voor Arbeidsvoorziening (RVA) in België om een evaluatie en een bijstelling van de in 2003 ingevoerde sociale regelingen voor kunstenaars die ingeschreven zijn als werknemer: het huidige kunstenaarsstatuut zou misbruik in de hand werken, de berekeningsformules zouden te streng zijn, in de wetgeving zouden tegenstrijdige bepalingen zijn opgenomen, enzovoort. Op 6 en 7 november 2013 vond in de Brusselse Beursschouwburg het door en voor kunstenaars georganiseerde symposium State of the Arts plaats. Tijdens één van de rondetafelgesprekken op de eerste dag bespraken Axel Claes (Plus-tôt Te laat (PTTL)) en kunstenaar Kobe Matthys (Agentschap) de problematiek van de sociale zekerheid voor kunstenaars. Ze gaven een overzicht van de diverse ontwikkelingen sinds de oprichting van het Kunstenaarsplatform in 1998.(1) Tijdens State of the Arts raakte informeel bekend dat Laurette Onkelinx, Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en Monica De Coninck, Minister van Werk, eind 2013 een aantal wetswijzigingen wilden doorvoeren. De geplande gelijkschakeling van alle kunstenaars binnen de werkloosheid werd positief onthaald, maar de voorgestelde maatregel van het kunstenaarsvisum baarde veel deelnemers aan State of the Arts zorgen. Waar de sociale zekerheidswetgeving van 2003 uitging van een open lijst van artistieke activiteiten, zou voortaan een commissie beoordelen wie kunstactiviteiten onder artikel-1bis mag uitoefenen en wie niet. Op vraag van Sarma spraken Koen Brams en Kristien Van den Brande begin december met Kobe Matthys. Hij had op dat moment samen met een aantal andere mensen van State of the Arts een tweede opiniepagina en een petitie gepubliceerd met een aantal bedenkingen bij de geplande wetswijziging.(2)

I. De eerste petitie omtrent de werkloosheid

Koen Brams en Kristien Van den Brande: In juni 2013 nam je het initiatief tot een eerste opiniepagina, die vergezeld ging van een petitie. Wat was daar de aanleiding voor?

Kobe Matthys: De eerste opiniepagina en de petitie betroffen een vraag aan Minister De Coninck om de werkloosheidsbesluiten aan te passen zodat deze niet langer in strijd zouden zijn met de programmawet van de sociale zekerheid. Door een omzendbrief uit 2011 van de RVA was er een situatie ontstaan die door veel kunstenaars als totale willekeur werd ervaren. De RVA maakte gebruik van twee maten en gewichten wat betreft het begrip “artistieke prestatie”. In 2000 en 2001 werd op aangeven van het Kunstenaarsplatform een ruime begripsomschrijving van “artistieke prestatie” in de werkloosheidsbesluiten opgenomen. Maar in de omzendbrief werd dit door de RVA opnieuw herleid naar “podiumkunsten, film- en audiovisuele sector”. Hierdoor verloren plots veel kunstenaars een deel van hun sociale rechten, meer bepaald in de werkloosheid. Een 300-tal kunstenaars tekenden sinds 2011 beroep aan tegen de beslissing van de RVA om hen uit de specifieke werkloosheidsregeling voor kunstenaars te schrappen. In juni 2013 deed de rechtbank een belangrijke uitspraak over een aantal van deze dossiers. De rechter verwees in zijn uitspraak naar het probleem dat in één bepaald artikel van de werkloosheidsregeling nog steeds de woorden “podiumkunsten, film- en audiovisuele sector” werden gebruikt. De rechter oordeelde dat hij –– zolang deze woorden in het bewuste artikel stonden –– de letter van wet moest volgen en de RVA gelijk moest geven. Het was duidelijk geworden dat de wetgever die contradicties uit de wereld moest helpen. Vandaar kwam ons initiatief om hieromtrent een petitie te organiseren.(3)

K.B. en K.V.d.B.: Was er in 2000 al geen wet gestemd die de RVA de mogelijkheid ontnam om kunstenaars uit de werkloosheid te schrappen omwille van hun artistieke activiteit?

K.M.: Dit betrof een heel ander probleem. Axel Claes heeft zich daar toen vooral mee beziggehouden. Er was toen een schrijfster uit Luik…

K.B. en K.V.d.B.: … Pascale Fonteneau?

K.M.: Ja. Gallimard had tijdens haar werkloosheid haar detectiveroman uitgegeven. De RVA sanctioneerde haar omdat het niet was toegelaten om een artistieke activiteit uit te oefenen tijdens de werkloosheid. Ze moest 6 maanden werkloosheidsuitkering terugbetalen. In diezelfde periode merkte Axel Claes in het stempellokaal van Sint-Joost-ten-Node een merkwaardige oproep op: de directeur zocht kunstenaars die de ruimte wilden opfleuren. Terwijl Fonteneau werd gestraft, riep de directeur van een stempellokaal kunstenaars zelf op om daar gratis artistiek werk te verrichten!
Na enkele overwegingen besloten Axel en een aantal andere kunstenaars uit Sint-Joost-ten-Node om op de uitnodiging in te gaan en op die plek tentoonstellingen te organiseren. Bureau de chômage betekende ook het begin van het kunstenaarscollectief Plus-tôt Te laat (PTTL) dat in het stempellokaal van Sint-Joost-ten-Node een vaste plek had gekregen. Samen met andere organisaties heeft PTTL zich vervolgens in het Kunstenaarsplatform ingezet voor een aanpassing van de sociale zekerheid betreffende kunstenaars. Dat staat nu bekend als de totstandkoming van het zogenaamde “kunstenaarsstatuut” dat werd afgewerkt in 2003.
Het “kunstenaarsstatuut” is een beetje een misleidende term, want eigenlijk is het geen apart statuut voor de kunstenaar maar eerder een bundel van aanpassingen aan het statuut van de gewone werknemers, om kunstenaars mogelijk op te nemen in de sociale zekerheid. Een heel aantal wetsartikelen werd in die periode aangepast, waaronder – in 2000 en 2001 – het besluit omtrent de werkloosheid, dat bepaalt dat kunstenaars niet langer kunnen geschrapt worden uit de werkloosheid als zij tussen opdrachten of betaalde prestaties door hun praktijk uitoefenen.

K.B. en K.V.d.B.: Als die wetgeving al sinds 2001 van kracht was, op basis van welk kader kon de RVA dan kunstenaars vanaf 2011 sanctioneren?

K.M.: Het ging om twee verschillende problemen. In 2011 werd een aantal kunstenaars geschrapt, niet omdat ze een artistieke activiteit uitoefenden zonder betaling, maar omdat zij niet tot de spektakelkunsten behoorden. Hen werd de mogelijkheid ontnomen om een beroep te doen op de cachetregel en de betonneringsregel.(4) Ze kwamen dus niet langer in aanmerking voor deze regels op basis van het soort kunstactiviteiten die zij uitoefenden.

K.B. en K.V.d.B.: Waarom?

K.M.: Om in aanmerking te komen voor de cachetregel en de betonneringsregel moet je artistieke prestaties kunnen voorleggen. In 2011 beperkte de RVA het toepassingsgebied van de cachetregel en de betonneringsregel tot de “podiumkunsten, film- en audiovisuele sector” oftewel de spektakelkunsten. De RVA besliste dus om op het verouderde wetsartikel terug te vallen en niet langer op de vernieuwde begripsomschrijvingen uit 2000 en 2001. De werkloosheidsbesluiten werden toen niet grondig bijgewerkt, vandaar alle verwarring.

K.B. en K.V.d.B.: Wat hield de verouderde bepaling precies in?

K.M.: Volgens die bepaling kon de cachetregel enkel gelden voor kunstenaars die in het spektakelbedrijf werkzaam zijn. Vele kunstenaars werd dus vanaf 2011 de toegang tot die specifieke regels van de werkloosheid geweigerd. Het gevolg was dat velen onder hen hiertegen een proces inspanden tegen de RVA bij de arbeidsrechtbank.

K.B. en K.V.d.B.: Betroffen alle rechtszaken de cachetregel?

K.M.: Sommige juridische procedures werden door kunstenaars aangespannen omdat ze niet meer konden terugvallen op de betonneringsregel of neutraliseringsregel. Om in dezelfde uitkeringsschaal te blijven moet je volgens deze regel elk jaar een aantal artistieke contracten kunnen voorleggen. Doordat de RVA plots enkel prestaties binnen het spektakelbedrijf aanvaardde, kwamen heel veel kunstenaars plots niet langer in aanmerking voor deze regel. Sommige beeldende kunstenaars die met video werken, konden daaraan deels ontsnappen omdat audiovisuele kunsten wel nog tot het spektakelbedrijf werden gerekend. Enkele beeldende kunstenaars hebben op deze manier op de valreep hun rechten toch kunnen behouden, maar dat lost de discriminatie van veel andere kunstenaars niet op. Met de opiniepagina wilden we een collectief signaal geven dat de tegenstrijdigheden binnen de wetgeving moesten worden aangepakt.

K.B. en K.V.d.B.: Hoe kon het gebeuren dat de RVA in 2011 plots de voorwaarden voor een uitkering verscherpte?

K.M.: De precieze aanleiding kennen we niet. Was er een nieuwe directeur bij de RVA aangesteld? Paste de wijziging in het kader van een algemene richtlijn om mensen in de werkloosheid strenger te controleren? De afgelopen jaren liep het aantal controles op. In elk geval hanteerde de RVA in Brussel en Wallonië plots een ander begrippenkader.

K.B. en K.V.d.B.: Waarom deden de problemen zich vooral in Brussel en Wallonië voor?

K.M.: Er bestaan uiteenlopende interpretaties van de besluiten in de verschillende RVA-kantoren. Op een paar uitzonderingen na had de RVA in Vlaanderen de cachetregel en de betonneringsregel blijkbaar steeds enkel op de podiumkunsten toegepast. In Brussel en Wallonië was dat anders. Daar ging men tot 2011 uit van de bredere begripsomschrijving, zoals die in de inleiding van de werkloosheidsbesluiten was opgenomen.

K.B. en K.V.d.B.: Kan je dat toelichten?

K.M.: De wetgeving van 1969 bepaalde dat de sociale zekerheid enkel voor kunstenaars binnen het spektakelbedrijf gold. Dankzij het geleverde werk van het Kunstenaarsplatform tussen 1998 en 2003 werden de regels aangepast zodat alle kunstenaars konden worden opgenomen. Het platform ijverde er voor dat alle kunstenaars de keuze tussen het werknemersstatuut of het zelfstandigenstatuut konden maken.(5) In de begrippenomschrijving van de sociale zekerheidswetgeving van 2003 werd onder de noemer “artistieke prestaties” een niet-sluitende lijst van uiteenlopende kunstpraktijken opgenomen: beeldende kunst, muziek, theater, dans, literatuur,… Deze brede omschrijving werd op aangeven van het Kunstenaarsplatform in 2000 en 2001 ook in de begrippenomschrijving van de werkloosheidsbesluiten opgenomen. Zelfs het woord “inzonderheid” werd gehanteerd, wat betekent dat de lijst niet sluitend was. Eén artikel in de werkloosheidsreglementering werd echter niet aangepast: artikel 10 betreffende de cachetregel. In dit toch wel belangrijke artikel werd het toepassingsgebied nog steeds beperkt tot de spektakelkunsten, met alle gevolgen vandien. De RVA is lokaal georganiseerd. In Vlaanderen heeft de RVA vooral de werkloosheidsbesluiten toegepast volgens dit verouderde artikel en in Brussel en Wallonië heeft de RVA de werkloosheidsbesluiten toegepast volgens de vernieuwde begripsomschrijving. In Brussel en Wallonië hadden alle artiesten, niet alleen de podiumkunstenaars, dezelfde rechten, ook op het vlak van werkloosheid. Tot het moment dat de RVA op deze beslissing in die bewuste omzendbrief van 2011 terugkwam.

K.B. en K.V.d.B.: Jullie actie was succesvol want de regels werden aangepast.

K.M.: Dat is niet vanzelf gegaan. Na inspanningen van het NICC heeft de Nationale Arbeidsraad (NAR) in 2012 het advies uitgebracht om de werkloosheidsbesluiten aan te passen zodat de discriminatie tussen de verschillende kunsten teniet zou worden gedaan. Maar het was pas nadat wij onze eerste petitie hadden verspreid dat Minister De Coninck op het einde van 2013 er werk van begon te maken de werkloosheidsregels aan te passen. Vanaf 2014 zullen de regels voor alle kunstenaars gelijk worden toegepast. Dat is inderdaad een succes, maar er zullen op hetzelfde moment ook andere aanpassingen aan de sociale wetgeving voor kunstenaars doorgevoerd.


II. De tweede petitie omtrent de wetsaanpassingen

A. De ontmoediging van de toepassing van artikel-1bis

K.B. en K.V.d.B.: Uit de tweede opiniepagina die eind november 2013 verspreid werd, blijkt dat je nog andere zorgen had omtrent de sociale zekerheidswetgeving voor kunstenaars, met name over artikel-1bis.(6) Wat was er aan de hand?

K.M.: Het gaat om een aantal bedenkingen van kunstenaars naar aanleiding van de wetswijzigingen. In het advies van de Nationale Arbeidsraad (NAR) waarop de wetsaanpassingen zijn gebaseerd, werd niet alleen rekening gehouden met de klachten van de kunstenaars maar ook met die van de vakbonden. De vakbonden zijn niet opgezet met het succes van artikel-1bis. Ze noemen het een “monster”. Artikel-1bis is een bijzondere constructie die er kwam dankzij het Kunstenaarsplatform. Of liever ‘het was een bijzondere constructie’, want het artikel dreigt nu te worden aangepast. Artikel-1bis heeft betrekking op de specificiteit van artistieke prestaties: het gaat om een relatie tussen een opdrachtgever en een opdrachtnemer in plaats van tussen een werkgever en werknemer; er is geen sprake van ondergeschiktheid. Dergelijke artistieke prestaties vallen niet onder het arbeidsrecht. Dankzij het Kunstenaarsplatform werd een formule uitgedacht om deze prestaties toch op te nemen binnen de sociale zekerheid. Dit is het bewuste artikel-1bis. Voor vele kunstenaars, die zich het zelfstandigenstatuut niet kunnen veroorloven, betekende dit een belangrijke doorbraak.

K.B. en K.V.d.B.: Hoe loopt dat in de praktijk?

K.M.: Artikel-1bis is een heel laagdrempelige manier om je administratie als kunstenaar te organiseren, vooral voor kleine opdrachten die spontaan tot stand komen. Je kan deze spontaniteit misschien betreuren, maar dit is vaak het geval binnen de kunsten. Veel kunstenaars organiseren zich via vzw’s. Ofwel zetten zij een eigen vzw op touw, ofwel delen verschillende kunstenaars eenzelfde vzw. De Verenigde Producties is een vzw, die door SMart werd opgericht, om de administratie van heel veel kunstenaars op te volgen.(7) Als een kunstenaar een opdracht krijgt, stelt de vzw een factuur op voor de opdrachtgever. Het budget wordt vervolgens aan de vzw overgemaakt. De vzw zal met dat budget aan de ene kant productieonkosten vergoeden: materialen, transport, telefoon,… Aan de andere kant zal het een deel van het budget als loon uitbetalen aan de kunstenaar. De vzw regelt op die manier de sociale bijdragen voor de kunstenaar in kwestie. En de kunstenaar houdt vervolgens ongeveer 55% van het ingebrachte loonbudget netto over.

K.B. en K.V.d.B.: Mocht je willen werken via een Sociaal Bureau voor Kunstenaars (SBK), dan gaat ongeveer 50% van het honorarium naar sociale bijdragen. Is er een klein financieel voordeel om via artikel-1bis te werken?

K.M.: Het gaat inderdaad om een klein verschil – ongeveer 9%. De vakbonden hebben bekomen dat werkgevers die interimarbeidscontracten afsluiten een deel van het loonbudget in een solidariteitsfonds storten. Dit verklaart het financieel verschil tussen prestaties via artikel-1bis en prestaties via SBK’s. Als een kunstenaar via een SBK werkt, dan valt deze onder de interimarbeid voor kunstenaars. Maar in dat geval moet er wel een arbeidsovereenkomst bestaan en is de kunstenaar ook ondergeschikt aan een werkgever. De kunstprestatie valt dan volledig binnen het arbeidsrecht. Het voordeel hiervan is dat de rechten van de werknemer beter beschermd zijn. Voor dergelijke contracten gelden wettelijk vastgelegde minimumtarieven. Danny Devos en het NICC hebben zich hiervoor hard ingezet. De barema’s voor kunstenaars werden onlangs gelijkgeschakeld met de tarieven voor houders van een masterdiploma. Dergelijke loonafspraken bestonden vroeger niet.

K.B. en K.V.d.B.: Die loonafspraken zijn dus belangrijk?

K.M.: Jazeker. De vraag blijft wel in hoever de werkgevers deze loonafspraken in de toekomst zullen respecteren. In de kunsten wordt vooral een taakloon gehanteerd en dat is zeer moeilijk om te zetten in tarieven. De vakbonden verkiezen duidelijk contracten via SBK’s omdat zij de rechten van de werknemers dan beter kunnen beschermen. Maar er blijft een aantal problemen voor de vele kunstenaars die via vzw’s werken. Meestal bestaat er geen arbeidsovereenkomst tussen de vzw en de kunstenaar en bestaat er ook geen ondergeschiktheid in het soort arbeidsrelatie dat de kunstenaars aangaan. Daarom roepen wij in onze tweede petitie op om artikel-1bis te vertalen naar het arbeidsrecht. Dit zou een omwenteling betekenen, want dan zou er voor het eerst sprake zijn van een diversiteit aan mogelijke werkrelaties, die niet langer uitsluitend gekenmerkt worden door ondergeschiktheid. Tot nu toe wordt er vanuit gegaan dat men zelfstandige moet worden als er geen sprake is van ondergeschiktheid.

K.B. en K.V.d.B.: Zijn er nog andere redenen waarom de vakbonden tegen artikel-1bis gekant zijn?

K.M.: De vakbonden bekijken deze problematiek vooral vanuit het standpunt van de vaste werknemers. Er zijn werknemers die vroeger in vaste dienst waren of via interimarbeid werkten en die nu voor hetzelfde werk en door dezelfde werkgever via artikel-1bis tewerk worden gesteld. Het voorbeeld dat steeds wordt aangehaald, betreft de mensen die de maquillage verzorgen bij een commerciële televisiezender. Voor de vakbonden betekent het gebruik van artikel-1bis door dergelijke werkgevers een enorme achteruitgang wat betreft de rechten van de werknemers. Want er bestaat niet langer een arbeidsovereenkomst, de minimumtarieven gelden niet, enzovoort. Ze vinden het een ramp dat de werkgever via artikel-1bis elke vorm van verantwoordelijkheid kan ontlopen.

K.B. en K.V.d.B.: Hebben de vakbonden geen gelijk? Als je mensen tewerkstelt op basis van artikel-1bis, met alle onzekerheid die daarbij komt kijken – bovendien tegen een gunstiger fiscaal regime – dan hol je het sociale systeem uit.

K.M.: Natuurlijk, de vakbonden hebben inderdaad gelijk om vanuit het standpunt van de vaste werknemers te reageren, maar…

K.B. en K.V.d.B.: … het kan toch niet de bedoeling zijn dat bedrijven van artikel-1bis profiteren en dat werknemers minder beschermd zijn?

K.M.: Inderdaad! Maar men mag de problemen van de kunstenaars niet vergeten. In de tekst Le capitalisme à la sauce artiste plaatst Anne Querrien de twee problemen naast elkaar.(8) Aan de ene kant hebben kunstenaars in Frankrijk een sociale zekerheid weten op te bouwen die eigen is aan hun praktijken – de zogenaamde intermittence-regelgeving. Dat is iets waar kunstenaars fier op zijn. Aan de andere kant neemt de organisatie van werk binnen het cognitieve kapitalisme, zoals beschreven door Luc Boltanski en Eve Chiapello, steeds meer projectmatige vormen aan.(9) De vakbonden hebben gelijk om tegen deze laatste evolutie te reageren en werknemers beter te willen beschermen. Ook kunstenaars, zoals bijvoorbeeld Marion Von Osten of Hito Steyerl, waarschuwen voor precaire arbeidsomstandigheden omdat zij maar al te goed aan den lijve ondervinden.
Tegelijk is deze trend ook een maatschappelijk probleem en niet strikt gebonden aan de kunsten. Als de organisatie van de arbeid verandert, dan moet misschien ook de sociale zekerheid herdacht worden? De vakbonden klampen zich op dit moment vast aan het model van de vaste werknemers. Maar wat moet er ondertussen gebeuren met alle andere vormen van arbeid die daar minder in passen? Wie zal de rechten van deze mensen verdedigen in de toekomst? Misschien loopt de intermittence-kunstenaar in Frankrijk voorop wat betreft nieuwe vormen van sociale zekerheid. Ook in België is binnen de kunsten een hele weg afgelegd om de precaire arbeidssituatie van kunstenaars te verbeteren wat betreft de sociale zekerheid. Het kan natuurlijk nog beter. Daarom zou artikel-1bis, met de hulp van de studiediensten van de vakbonden, ook opgenomen kunnen worden in het arbeidsrecht. Nu doen vakbonden er alles aan om het werken via artikel-1bis te ontmoedigen door de invoering van een visum en opdrachtgevers gelijk te stellen aan werkgevers. Maar daarmee pakken zij de problemen niet aan waarvoor artikel-1bis een oplossing bood.

K.B. en K.V.d.B.: Er zijn kunstenaars die met tevredenheid werken via een SBK. Wat zou voor jou het bezwaar zijn om artikel-1bis af te schaffen en via een SBK te werken?

K.M.: Er blijft een probleem voor vele kunstenaars die via een SBK tewerk worden gesteld. Via een SBK werk je binnen een ondergeschiktheidsrelatie. Sommige kunstenaars werken niet ondergeschikt en beslissen autonoom over hoe zij hun prestatie uitvoeren. Een situatie van ondergeschiktheid stemt niet overeen met het soort van verbintenis dat deze kunstenaars willen aangaan.

K.B. en K.V.d.B.: Is dat niet een te romantische visie? Of er nu een arbeidscontract is of enkel een mondelinge overeenkomst, je zit als kunstenaar toch altijd in een werkrelatie. Een opdrachtgever kan te allen tijde niet akkoord gaan met het werk dat de kunstenaar maakt; hij kan beslissen niet te betalen,…

K.M.: Als men als kunstenaar ondergeschikt is aan een werkgever, dan bepaalt deze ook hoe een werk moet worden uitgevoerd. Een muzikant die in een orkest speelt, is bijvoorbeeld veelal ondergeschikt. Een componist die een opdracht krijgt van een festival om een nieuwe compositie te schrijven, is daarentegen meestal niet ondergeschikt. Een kunstenaar die een opdracht krijgt, bevindt zich in een andere situatie.

K.B. en K.V.d.B.: Er is altijd een machtsrelatie met diegene die een opdracht geeft. Waarom zou een interimkantoor bijvoorbeeld niet kunnen bemiddelen in die machtsrelatie?

K.M.: We denken vaak dat autonomie op zichzelf staat, maar dat is niet zo: autonomie wordt geschonken. Het zijn andere mensen die deze autonomie schenken aan de kunstenaar. In die zin is er steeds een opdracht.

K.B. en K.V.d.B.: Je krijgt artistieke vrijheid – je krijgt de mogelijkheid om iets te doen wat je wil doen – maar je zal altijd afhangen van diegene die je die vrijheid geeft.

K.M.: Akkoord, maar er is een verschil tussen een opdrachtgever en een werkgever. In de wetsaanpassing van artikel-1bis zoals die nu op tafel ligt, wil men de opdrachtgever zoveel mogelijk gelijkstellen met de werkgever. Maar er bestaat wel degelijk een verschil tussen de twee. Een opdrachtgever zal ook meestal geen arbeidsovereenkomst opstellen.

K.B. en K.V.d.B.: Is dat niet precies wat de SBK’s doen? Zij nemen de rol van werkgever over, maken een arbeidsovereenkomst op, met alle kennis van zaken over juridische kwesties en loonadministratie. Zij maken alles reglementair in orde.

K.M.: De SBK’s vangen inderdaad een deel van de interimarbeid op in de kunsten. Maar dat lost het probleem van de ondergeschiktheid niet op. Als je als kunstenaar een opdracht krijgt, dan werk je vaak niet vanuit een ondergeschiktheid. Als je die transactie nu zou regelen met een regulier SBK-arbeidscontract, dan stemt dat niet overeen met de verbintenis die wordt aangegaan. Vandaar ons voorstel om het arbeidsrecht hieromtrent aan te passen.

K.B. en K.V.d.B.: Je bent dus principieel gekant tegen de afschaffing van artikel-1bis?

K.M.: Als artikel-1bis wordt afgeschaft, dan worden niet-ondergeschikte kunstenaars opnieuw verplicht om zelfstandige te worden. Dat zie ik als een stap terug. Het Kunstenaarsplatform heeft in het verleden heel bewust geijverd om de kunstenaar op te nemen binnen de twee stelsels – het werknemerschap en de zelfstandigheid – en aan de kunstenaar de keuze te laten. In Duitsland gaat het heel anders. Daar storten kunstenaars, musea en andere culturele instellingen bijdragen in een aparte kas, waar je je als kunstenaar bij kunt aansluiten voor je sociale zekerheid. Het Duitse systeem wordt Künstlerkasse genoemd. Men moet als kunstenaar eerst een Künstlerkarte aanvragen en vervolgens kan men dan beroep doen op deze Künstlerkasse. Duitse kunstenaars hebben dus een soort van apart zelfstandigenstatuut, aangepast aan de kunstpraktijken. In België heeft het platform er echter voor geopteerd om kunstenaars niet te isoleren in een apart systeem, maar hen te integreren in de algemene sociale zekerheid van de werknemers of zelfstandigen. Dat hebben ze gedaan door de prestaties van de kunstenaar via bijzondere regels te vertalen naar het algemeen mutueel systeem van de sociale zekerheid.

K.B. en K.V.d.B.: Toen we elkaar een tijdje geleden spraken, vroeg ik je waarom je niet koos voor het zelfstandigenstatuut. Jouw argumentatie was toen dat je deel wil uitmaken van een systeem van algemene mutualiteit, en niet van een aparte kas voor zelfstandigen. Hoe verdedig je op basis daarvan het bestaan van artikel-1bis? Als je uitgaat van een principe van algemene mutualiteit, dan zou je toch geen uitzonderingspositie voor de kunstenaar mogen eisen?

K.M.: Dat probeerde ik net uit te leggen. Het gaat om een aantal specifieke vertalingsmechanismen om de atypische werkomstandigheden van kunstenaars compatibel te maken met de sociale zekerheid voor werknemers. Dankzij artikel-1bis kan de kunstenaar, ook als hij geen arbeidscontract afsluit en niet ondergeschikt is aan een werkgever, toch bijdragen aan de algemene sociale zekerheid voor werknemers. Het gaat dus minder om een uitzondering voor de kunstenaar, eerder om specifieke formules om kunstprestaties te kunnen opnemen binnen één en dezelfde sociale zekerheid. Dergelijke speciale formules of regels bestaan trouwens ook voor andere activiteiten, zoals houthakken, seizoensarbeid of thuiswerken. Binnen de grote groep van werknemers bestaan er veel verschillen wat betreft de arbeidssituatie en werkomstandigheden. Binnen het werknemersstatuut past een breed spectrum van activiteiten.

K.B. en K.V.d.B.: Maar als organisaties misbruik maken van deze specifieke compatibiliteitsformules, moet de toepassing daarvan dan niet worden gewijzigd?

K.M.: Als er voor de verschillende soorten interimarbeiders een betere sociale bescherming zou bestaan, dan zou er helemaal geen misbruik mogelijk zijn. Zoals ik voordien reeds aanhaalde, zou het probleem kunnen worden opgelost door artikel-1bis te vertalen naar het arbeidsrecht in plaats van het te ontmantelen.


B. De invoering van een visum

K.B. en K.V.d.B.: In het wetsvoorstel dat nu ter tafel ligt, wordt artikel-1bis niet afgeschaft. Het beroep op artikel-1bis wordt beperkt. Is dat een juiste interpretatie?

K.M.: Ja, vanaf 1 januari 2014 kan artikel-1bis alleen nog worden aangewend door personen die over een visum beschikken. Het voorstel is om het kunstenaarsvisum voor een periode van vijf jaar uit te reiken. Het is nog niet duidelijk welke criteria zullen worden gehanteerd door de beoordelingscommissie om visa toe te kennen. De precieze modaliteiten worden momenteel nog bediscussieerd.

K.B. en K.V.d.B.: Wie zal bepalen wie een kunstenaarsvisum krijgt?

K.M.: Het voorstel is om de Commissie Kunstenaars de aanvragen voor de toekenning van het kunstenaarsvisum te laten behandelen. De Commissie Kunstenaars werd in 2003 in het leven geroepen door de Staat. De Commissie hield zich tot dusverre bezig met het verlenen van een niet-verplichtend advies aan kunstenaars die zich als zelfstandigen willen vestigen. De Commissie zal eerst opnieuw worden samengesteld met verschillende vertegenwoordigers uit de sector. En de taken van de Commissie worden dus uitgebreid, maar de details daarvan zijn nog niet bekend. Het is duidelijk de bedoeling om het gebruik van artikel-1bis te ontmoedigen. Maar daardoor wordt mogelijk misbruik van artikel-1bis niet volledig uitgesloten. Tegelijk brengt het voor de kunstenaar meer bureaucratische rompslomp met zich mee. De bewijslast ligt namelijk bij de kunstenaar. Maar het ergste is dat er opnieuw een grote kans op uitsluiting bestaat.

K.B. en K.V.d.B.: In 2003 lag het beroepsvisum ook al op tafel, maar Yasmine Kherbache, die als vertegenwoordiger van het NICC de onderhandelingen met de Minister van Sociale Zaken voerde, heeft zich daar altijd tegen verzet. Haar redenering was: hoe vager de artistieke activiteit omschreven wordt, hoe beter; als je de artistieke activiteit te duidelijk afbakent, ga je mensen uitsluiten. Zij pleitte voor een definitie van de artistieke prestatie als een activiteit waarop het auteursrecht van toepassing is.

K.M.: Ik begrijp waarom Yasmine Kherbache voor die bepaling koos. Het auteursrecht vormt immers een rechtsdomein waarin meer is nagedacht over kunsten – meer dan in het arbeidsrecht tenminste. Binnen het auteursrecht mag men geen esthetische voorkeur laten gelden, in de zin van “ik hou hier niet van, dus is het geen kunst”. Deze piste heeft echter ook zijn beperkingen. Een artikel van een wetenschapper valt bijvoorbeeld ook onder de auteursrechtelijke bescherming. Voor mij niet gelaten. Maar wat bijvoorbeeld met kunstenaars die koken of tuinieren? Er bestaan veel kunstpraktijken die niet door het auteursrecht beschermd worden. Met het kunstenaarsvisum tracht men nu een manier te vinden om te bepalen wat wel en wat niet tot de kunsten behoort. Het probleem is dat een aantal werkgevers gebruik maakt van artikel-1bis om aan zo veel mogelijk verantwoordelijkheden te ontsnappen. Biedt het visum een oplossing voor dit probleem? En moet de kunstwereld daarom aanvaarden dat kunstpraktijken voortaan wettelijk worden vastgelegd? Dat is onmogelijk. Kunstactiviteiten hebben nu eenmaal een ondefinieerbaar en meervoudig karakter.

K.B. en K.V.d.B.: Hoe wordt er vandaag gereageerd op de invoering van het kunstenaarsvisum? In 2003 waren er kunstenaars die het een goede zaak vonden. Het NICC bijvoorbeeld was wat dat betreft verdeeld.

K.M.: Het voorstel lokt veel discussie uit onder kunstenaars. Het is controversieel. Sommige kunstenaars durven de maatregel niet te contesteren omdat zij schrik hebben dat de geplande aanpassingen aan de werkloosheidswet in het gedrang zullen komen. Het NICC gaat akkoord met de vakbonden wat betreft de invoering van het kunstenaarsvisum voor artikel-1bis. Andere collectieven zoals ConseilDead, Hors Champ en State of the Arts vinden het visum een zeer slechte oplossing. Het is een besluit dat onder druk werd genomen. Aan de ene kant werd door de vakbonden terecht een achteruitgang bij sommige werknemers vastgesteld. Maar aan de andere kant is het visum veel te snel en met onvoldoende overleg doorgevoerd. De aandacht wordt nu verschoven van “hoe kunnen we atypische werkomstandigheden opnemen in de sociale zekerheid en het arbeidsrecht” naar “wie is kunstenaar en wie niet”. Dit zal geen oplossing brengen voor het probleem dat de vakbonden hebben aangekaart.


C. De verhoging van het barema

K.B. en K.V.d.B.: Een laatste probleem dat in de petitie wordt opgeworpen, is de verhoging van het barema van de cachetregel in de werkloosheid.

K.M.: Ja, de cachetregel wordt berekend op basis van het minimumloon uit 1999. Aangezien het minimumloon sindsdien gestegen is, werd ook het barema opgetrokken. De meeste kunstenaars zijn uiteraard geen tegenstanders van de verhoging van het minimumloon. Maar veel jonge kunstenaars vragen wel een herziening van het barema. Het barema werd ongeveer tien jaar terug voor het eerst ingevoerd. Eigenlijk zou er een evaluatie moeten worden gemaakt. Een te laag barema is niet duurzaam, maar een te hoog barema evenmin, want dat werkt zwartwerk in de hand en dat kan niet de bedoeling zijn van de aanpassingen van de wet. Het zou een achteruitgang betekenen ten opzichte van wat het Kunstenaarsplatform eerder bekwam. Het collectief NoFuture, dat bestaat uit net afgestudeerde kunstenaars, verzet zich tegen de verhoging van het barema. Zij willen dat de berekeningswijze van het barema herzien wordt. De vakbonden vinden dat kunstenaars zich maar moeten aanpassen aan de nieuwe minimumtarieven. Ze redeneren dat de middelen moeten komen van de werkgever en van het ministerie van cultuur, en dat de werkloosheid niet mag gebruikt worden als een basisinkomen voor kunstenaars. Maar in de huidige crisis en de daarmee gepaard gaande besparingspolitiek, is dat zeer moeilijk.

Noten

(1) Het kunstenaarsplatform was een nationaal initiatief dat kunstenaars vanuit alle disciplines, juristen en kunstverenigingen verzamelde rond de problematiek van een sociaal statuut voor kunstenaars. Maakten deel uit van het platform: AGdl, AILE, ASA, BUP, Court-Circuit asbl, EGJT, F.A. F.K., GRRRAAL, Les Lundis d'Hortense, Ligue des Artistes Créateurs, la Maison du Jeune Théâtre - Netwerk Vlaamse scenarioschrijvers, NICC, Plus tôt te laat, Pro Spere, la RAC, RépliQ, SABAM, SACD, Scam*, Smart, SOFAM, Travers, Union des Artistes, Vlaams Film Instituut, Vlaams Popforum, ZAMU

(2) Ondertussen werden deze wetsaanpassing ook effectief goedgekeurd in het parlement. Publicatiedatum van dit interview 17/03/2014.

(3) Kobe Matthys, 'Doe iets aan discriminatie van kunstenaars', De Wereld Morgen, 28 juni 2013

(4) In de werkloosheidswet zijn een aantal specifieke berekeningsformules opgenomen die de toegang van kunstenaars tot de werkloosheid en het behoud van hun uitkering bepalen. Via de cachetregel worden tijdelijke hogere looninkomsten omgezet in dagequivalenten, want voor de toegang tot de werkloosheid kijkt men enkel naar het aantal gepresteerde arbeidsdagen. De betonneringsregel houdt in dat je jaarlijks een aantal artistieke contracten moet voorleggen om in dezelfde uitkeringsschaal te blijven. Beide regels zijn een tegemoetkoming in de algemene werkloosheid op maat van kunstenaars die in tijdelijke en onregelmatige omstandigheden werken, en per prestatie i.p.v. per uur betaald worden.

(5) Sinds 2003 kunnen kunstenaars die binnen het werknemersstatuut willen werken, op drie manieren hun inkomsten aangeven. Voor kleine artistieke prestaties is er de kleine vergoedingsregel (KVR) als een soort uitgebreide forfaitaire onkostenvergoeding. Deze vergoeding is vrij van sociale bijdragen en belastingen, maar is onderworpen aan verschillende plafonds. Een tweede mogelijkheid is om via de tussenkomst van een Sociaal Bureau voor Kunstenaars (SBK) als interim in loondienst te gaan. Daarnaast is er de regeling van artikel-1bis. Kunstenaars die een kunstactiviteit verrichten voor een opdrachtgever, maar zonder dat er een arbeidscontract wordt afgesloten, en zonder dat er een band van ondergeschiktheid tussen werkgever en werknemer bestaat, kunnen via artikel1bis hun inkomsten toch declareren bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid voor werknemers.

(6) State of the Arts, 'Herzie de wetsvoorstellen betreffende de sociale zekerheid voor kunstenaars', open petitie, december 2013

(7) SMart is een stichting die verschillende dienstverleningen aanbiedt aan kunstenaars. Via hun cvba Het Interimpaleis kunnen artstieke en niet-artistieke interimcontracten worden geregeld. Het Interimpaleis voor artistieke contracten is erkend als Sociaal Bureau voor Kunstenaars (SBK). Artikel-1Bis overeenkomsten gaan via hun vzw Secretariaat voor Tijdelijke Werkkrachten. Via de vzw Verenigde Producties kan een kunstenaar bovendien zelf de in- en uitgaven van een project beheren. Naast lonen, kunnen andere productieonkosten in rekening worden gebracht.

(8) Anne Querrien, ‘Le capitalisme à la sauce artiste’, Multitudes,15:1, 2004

(9) Luc Boltanski en Eve Chiapello, Le nouvel esprit du capitalisme, Parijs, 1999


***

Bio's

Kobe Matthys is kunstenaar, activist en oprichter van Agency. In 1998 was hij betrokken bij de kunstenaarsactie in het stempellokaal van Sint-Joost en sindsdien volgt hij de problematiek rond het kunstenaarsstatuut. In Agency doet hij onderzoek naar de grondslagen van het concept van intellectueel eigendom in relatie tot artistieke praktijken. Koen Brams is zelfstandig onderzoeker en publicist. Samen met Dirk Pültau publiceerde hij in 2008-2010 een interviewreeks rond het ontstaan van het NICC en hun betrokkenheid bij de strijd om een sociaal statuut voor kunstenaars. Kristien Van den Brande maakt deel uit van de artistieke kern van Sarma.