Doe iets aan discriminatie van kunstenaars, minister De Coninck

De Wereld Morgen 28 Jun 2013Dutch

item doc

Contextual note
Deze opniebrief werd opgenomen in Sarma naar aanleiding van een interview met Kobe Matthys gepubliceerd op Sarma in de reeks 'Call for artists'.

De door de RVA gecommuniceerde regels omtrent 'artistieke prestaties' behandelen kunstenaars ongelijk, en bedreigen de diversiteit van kunstpraktijken. Het begrip is immers enkel nog van toepassing op de 'podiumkunsten, film- en audiovisuele sector'. Alle andere kunsten vallen uit de boot.

De regels omtrent kunstenaars in het werknemersstatuut werken met twee maten en gewichten, sinds de RVA in 2011 het begrip 'artistieke prestaties' enkel nog laat gelden voor “podiumkunsten, film- en audiovisuele sector”. Wat met zoveel anderen? Benieuwd hoe de arbeidsrechtbank zal oordelen over de discriminaties inzake deze regels.

Er is een uitholling aan de gang van administratieve regels voor kunstenaars, die volgens het werknemersregime zijn ingeschreven en per prestatie betaald worden. Prestaties die sinds twee jaar alleen nog voor podiumkunsten, film- en audiovisuele sector tellen.

Beeldhouwkunst, experimentele kunst, fotografie, grafiek, hybride kunst, installatiekunst, literatuur, performance, poëzie, schilderkunst, urbanistische interventies... vallen zo uit de boot. De uitsluitingen van kunstenaars door de RVA zijn zo talrijk dat ze sfeer van totale willekeur scheppen. Daarom lopen er een 200-tal gerechtelijke procedures; over een paar daarvan viel de beslissing van de Arbeidsrechtbank van Brussel op 28 juni.

De verscheidenheid aan kunstpraktijken is groot, ten opzichte van het aantal legale statuten waaronder men deze talloze praktijken kan uitoefenen als een beroep. Als een kunstenaar betaald wordt, dan is hij/zij verplicht om ofwel als werknemer, ofwel als zelfstandige te zijn ingeschreven, of om beide te combineren. Beide statuten, die zijn afgestemd op voorbeelden uit meerderheidspraktijken zoals arbeiders, bedienden, handelaars..., vallen moeilijk te rijmen met de minderheidspraktijken van kunstenaars.

Na een proces dat teruggaat tot 1969, werd in 2002 de wet betreffende de sociale zekerheid van de loontrekkenden aangepast en uitgebreid tot alle kunstenaars die werken creëren of uitvoeren in opdracht en tegen betaling van een loon. Die zijn in principe werknemers, maar wanneer ze voldoen aan bepaalde voorwaarden, kunnen ze kiezen om te werk te gaan als zelfstandige. Tevens werden enkele bijzondere regels voor tijdelijke werknemers inzake werkloosheid - de toelating tot de werkloosheid en de berekeningen van de werkloosheidsuitkeringen – aangepast voor alle 'artistieke prestaties'.

Sinds de aanpassingen aan het werknemersstatuut in 2002, maken vele kunstenaars uit uiteenlopende praktijken gebruik van het werknemersregime. Het stelde hen in staat een duurzame kunstpraktijk te ontwikkelen. Dat zoveel nieuwe mensen sinds 2002 bijdragen aan het mutuele systeem van het werknemersregime mag dan ook een succes heten. De erkenning van alle kunstenaars binnen het werknemersstatuut was geboren.

Tot de RVA in oktober 2011 het begrip 'artistieke prestaties' opnieuw reduceerde tot de “podiumkunsten, film- en audiovisuele sector”. In één klap werd een grote groep kunstenaars, die tegen betaling van een loon artistieke prestaties levert, uitgesloten van een aantal beschermingen van de werknemers. Tegelijk wordt van deze kunstenaars, binnen het werknemersregime, wel nog verwacht dat zij de helft van hun inkomsten afstaan aan loonlasten voor de sociale zekerheid, zonder toegang tot de volledige sociale zekerheid van dit regime. Dat veel kunstenaars nu administratief uitgesloten worden van de regels die gelden voor kunstenaars is niet alleen een discriminatie, maar ook een bedreiging voor de diversiteit aan kunstpraktijken.

De RVA werd door juridische uitspraken al verplicht om bepaalde administratieve regels met betrekking tot kunstenaars opnieuw in te trekken, wegens tegenstrijdig met de wet. Er kwam ook al advies van de Raad van Arbeid in juli 2012 over deze kwestie.

Maar tijdens de conclusie van 28 Juni 2013, geeft de Arbeidsrechtbank in Brussel de RVA gelijk wat betreft de uitsluiting van kunstenaars die niet actief zijn binnen de podiumkunsten, film- en audiovisuele sector. Dit probleem kan dus niet op een juridische manier opgelost worden. 

Wij roepen Monica De Coninck, Minister van Werk, dan ook op om actie te ondernemen en de verdere uitholling van een aantal regels voor kunstenaars stop te zetten.

Wij vragen de intrekking van de omzendbrief van de RVA uit oktober 2011, die een enge invulling gaf aan het begrip 'artistieke prestaties'. Bovendien vragen wij een precisering van de wetgeving. Wij wensen een expliciete verwijzing naar het begrip 'artistieke activiteit' in artikel 10 van het ministerieel besluit van 26 november 1991 en 116 §5 van het koninklijk besluit van 25 november 1991, als “creatie en vertolking van artistieke werken, inzonderheid op het vlak van de audiovisuele en beeldende kunsten, de muziek, de literatuur, het spektakelbedrijf, het decorontwerp en de choreografie”, zoals dat in de inleiding van deze besluiten nu reeds omschreven werd en in overeenstemming met de wet betreffende  de sociale zekerheid van de loontrekkenden. Deze voltooiing moet mogelijke misverstanden in de toekomst vermijden.

Kunstenaars vragen enkel de toepassing van de wet betreffende de sociale zekerheid van de loontrekkenden, die zelf reeds bepaalt dat zij als tijdelijke en onregelmatige werknemers dezelfde rechten hebben op de bescherming van het werknemersregime net zoals alle andere werknemers.

**

Opiniebrief ondertekend door een 300tal kunstenaars.