Op familiefeestjes, schrijft Martin Nachbar, is de verwantschap in uiterlijk en karakter tussen ouders en kinderen altijd een van de meest populaire thema’s. Nachbar maakte een dansstuk met zijn vader en ontdekte dat er naast deze uiterlijkheden en waarneembare gewoontes ergens binnenin het lichaam nog een ander soort verwantschappen bestaat.
Op een dag zitten mijn vader en ik in een café. Hij vertelt me dat hij pas mijn ex-vriendin ontmoet heeft. Hij kijkt naar mij. Ik kijk terug. Na een tijdje zie ik zijn ogen rood en waterig worden, ik ben ontroerd – een vlakte opent zich tussen ons: uitgestrekt, leeg en dor. Mijn vader volgt mij, we dansen samen, struikelend, trillend, zwevend…
Repeater – Dance Piece with Father ging in november vorig jaar in première in de Sophiensaele in Berlijn. Het is een duet tussen mijn vader, die nooit gedanst heeft, en mij, de zoon-choreograaf. Zoals elk jaar vroeg mijn vader mij in juni 2006 of ik naar zijn ouderlijk huis wou komen om er in de boomgaard kersen te plukken. En zoals elk jaar had ik geen tijd. Ik vroeg me af hoe hij en ik meer tijd samen konden doorbrengen, productieve tijd, zoals bij het kersenplukken, maar dan niet gebonden aan een bepaald seizoen. Ik kwam tot het besluit dat dit het makkelijkst zou gaan door hem te integreren in mijn agenda, dat wil zeggen: door samen een voorstelling te maken. Hij is met pensioen en heeft tijd, en hij was moedig genoeg om zonder aarzelen toe te stemmen. De Berlijnse overheid keurde een werkbeurs goed. Coproducenten kwamen erbij. We konden beginnen samen tijd door te brengen.
We hadden ongeveer een jaar de tijd voor vier occasionele ontmoetingen; in de herfst van 2007 zouden we de productie opzetten in een vijf weken durend werkproces. Eerst moesten we, na zo’n 25 jaar, weer gewoon worden aan mekaars fysieke nabijheid. Het voelde vreemd aan om mijn vader aan te raken. Hem zien dansen was soms gênant, soms ontroerend. Het eigen gewicht overgeven en het gewicht van de ander opnemen, en andere oefeningen stelden zijn zelfvertrouwen op de proef. En hij moest eraan gewoon worden dat er bij het maken van een dansvoorstelling vele momenten zijn waarop het onduidelijk is wat de volgende stap is of waar je met het project naartoe wil. Bij onze eerste ontmoeting vroeg hij me naar het waarom en het waartoe van elke oefening, en meestal moest ik het antwoord schuldig blijven. Daarom besloot ik om bij de volgende ontmoeting samen iets te doen waarvan ik al even weinig wist als hij. Ik kocht een boek van de godfather van de moderne dans, Rudolf Laban. Daarin beschrijft Laban zijn acht bewegingspatronen voor het amateurdansen: pushing, wringing, gliding, floating, beating, whipping, dabbing en quivering (drukken, wringen, glijden, zweven, slaan, zwepen, aanraken en trillen). In de tweede ontmoeting namen we die allemaal door, we lazen eerst de tekst, improviseerden dan alleen en vervolgens in duet om ten slotte de oefening te bespreken.
Tijdens een van de duetimprovisaties kwam mijn vader zonder bewegingsideeën te zitten en zocht hij inspiratie door mijn dans te kopiëren. Terwijl hij dat deed, realiseerde ik mij dat er in het lichaam van mijn vader en in dat van mij een spanningslijn loopt langs de bovenkant van de armen tot aan de schouders en zelfs tot aan de keel. Doordat hij van mij leerde dansen, leerde ik dat ik al heel mijn leven van hem had geleerd. Dat lijkt een banaal inzicht. Op familiefeestjes is de verwantschap in uiterlijk en karakter tussen ouders en kinderen tenslotte toch een van de meest populaire thema’s. Maar ik was en ben nog altijd verbaasd over de intense intimiteit van gedeelde spanningen die men binnenin het lichaam ervaart, eerder dan over gemeenschappelijke kenmerken of gewoontes die men van buitenaf kan waarnemen. Ik begreep (fysiek) hoezeer de (fysieke) relatie tussen mijn vader en mij altijd al verstrikt was geweest. Terwijl ik met mijn vader het trillen oefende ervaarde ik de wederzijdse constitutie van individu en wereld. Dat is wat Merleau-Ponty chair noemt – vlees, de verstrengeling van percepties, gevoelens, sensaties, gedachten en acties in de wereld.
Verwantschap
Maar familiebanden en verwantschap ervaart men niet alleen in de gelijkenissen. Ook de verschillen tussen de generaties creëren verwantschap. Dat ik mij niet op dezelfde manier tot mijn lichaam verhoud als mijn vader, heeft niet alleen te maken met onze verschillende beroepen – groothandelaar en choreograaf. Het heeft ook te maken met mijn verlangen om als zoon mijn vader te overtreffen en de dingen anders te doen. Een van mijn taken tijdens mijn dansopleiding was werken aan mijn gebrek aan crosslaterale bewegingspatronen. Ik had destijds de idee dat mijn gewone bewegingen te zeer homolateraal georiënteerd waren; meestal gooide ik mij in de ruimte met heel mijn linker- of mijn rechterkant, in plaats van crosslateraal in de ruimte te bewegen (zoals wanneer je over een beek springt, bijvoorbeeld).
In de voorstelling is er een reeks posities die gebaseerd is op foto’s van voetballers in actie. Mijn vader en ik speelden soms samen voetbal en keken er vaak naar – een herinnering aan een ervaring die een band schept, tegelijk fysiek en emotioneel. De meeste bewegingspatronen in het voetbal zijn crosslateraal: de spelers lopen in een lege ruimte, proberen de bal te pakken te krijgen of schieten hem keihard naar de goal. Maar zelfs met een bal had mijn vader het moeilijk om zijn lichaam in een crosslateraal patroon te laten bewegen. Meestel eindigde hij in een homolaterale positie en dat zag er statischer uit dan wat de foto’s van de beroepsvoetballers suggereerden. De halsstarrigheid van mijn vaders patroon verbaasde mij en ik vroeg mij af hoe dat zich zo sterk in zijn lichaam had vastgezet, terwijl ik erin geslaagd was die halsstarrigheid in mijn lichaam te temperen met crosslaterale patronen. Zou er een verband zijn, begon ik mij af te vragen, tussen de fysieke crosslaterale patronen en de emotionele openheid van iemands huis of ouders, hun openstaan voor de wereld? En zo ja, wat vertelden de voetbalervaringen van toen en van nu over mijn vader, over mij, over onze relatie? Een sterk homolateraal patroon in iemands lichaam zou kunnen wijzen op een heel sterke emotionele band van die persoon met zijn of haar ouders, heb ik me sedertdien bedacht. Maar dat is uiteraard mijn vaders zaak en een verder onderzoek van dit onderwerp hoort in een conversatie tussen hem en mij.
Een biecht is hier niet aan de orde, evenmin als in de voorstelling. Het ging mij niet om het hervertellen van een vader-zoon-verhaal of om het definiëren en oplossen van de taboes die er tussen ons zouden zijn. Ik wou onze lichamelijkheid tonen, aan onszelf en aan het publiek, en op die manier een kleed weven van sensaties, percepties, gevoelens, acties en bewegingen, ik wou familiekwesties niet zichtbaar maar wel voelbaar maken en de empathie van de toeschouwers aanspreken, eerder dan hen te amuseren met anekdotes. Tijdens het werkproces beleefden we enkele conflicten, maar het interesseerde mij niet om die in de voorstelling te verwerken. Ik was bang om met mijn vader, die een amateur is en niet getraind in het reproduceren van emoties, een psychodrama op te zetten. Maar ik verwachtte ook dat het uittekenen van onze fysieke patronen meer zou onthullen dan het vertellen van anekdotes of het naspelen van oude conflicten. We werden geïnspireerd door een citaat uit Don DeLillo’s White Noise dat dramaturg Jeroen Peeters had gevonden toen we aan de repetities van Repeater begonnen en probeerden iets te creëren als ‘een laconieke dialoog die vaders en zonen kunnen voeren zonder verlegenheid of schroom’, in ons geval een dialoog door beweging.
Maar zoals elke dialoog heeft ook deze zijn grenzen. En die hebben niet alleen te maken met de fysieke beperkingen van een man van 69 of met de problemen die rijzen wanneer men met een amateur werkt. Ze gaan ook terug op mijn betrokkenheid bij het onderwerp dat ik wil choreograferen – de relatie tussen mijn vader en mij. Ooit was hij degene die mij leerde om te gaan met de wereld. Nu ben ik het die hem toont hoe hij kan dansen en acteren. Deze omkering heeft gezorgd voor een chiasma dat mij nog altijd moeilijk ligt, omdat het de blinde vlek markeert van onze betrokkenheid op elkaar, in het leven al evenzeer als in dit project. Na de voorstelling krijg ik vaak de vraag of het werken aan deze productie de relatie tussen mijn vader en mij gewijzigd heeft. Dat heeft het nauwelijks. Sommige items zijn misschien duidelijker geworden. Er waren zelfs positieve verrassingen, zoals het nieuw ontdekte dans- en acteertalent van mijn vader. Maar de blinde vlekken en de taboes blijven, ook al lieten ze zich heel even zien op de retina of het canvas van onze familierelatie die het decor van deze voorstelling is.
Gelukkig is het nooit mijn bedoeling geweest onze relatie te veranderen. Ik wou echt alleen maar meer tijd met mijn vader doorbrengen en onderzoeken wat Pirkko Huseman de Verwandschaft der Bewegung – de verwantschap van de beweging noemt. Hoe verhouden mijn vader en ik ons in een dansvoorstelling? Wat zijn de verschillen in onze herhalingen van elkaar? In welk opzicht is onze verwantschap kinesthetisch? En hoe kan dat esthetisch worden, of veeleer: choreografisch? Struikelend, trillend, zwevend…
vertaling Johan Wambacq