Performance als 'tussen'

Etcetera 1 Jun 2003Dutch

item doc

Contextual note
Deze tekst verscheen als inleiding bij een themanummer van Etcetera (jg. 21 nr. 87 juni 2003) over performance, samengesteld door Jeroen Peeters, met bijdragen van Jeroen Laureyns, Alice Chauchat en Vera Knolle, Maaike Bleeker, Erwin Jans en Elke Ven Campenhout. De bijdragen van Jeroen Peeters over Tino Sehgal en Nadia Schnock zijn elders op Sarma te vinden.

Een blik op het veld van de hedendaagse dans en het theater leert dat toenaderingen tot beeldende kunst de laatste tijd erg in trek zijn, zowel in de artistieke praktijk als in het programmeren van evenementen. Ook het omgekeerde is waar: beeldende kunst interesseert zich voor wat er in het theater gebeurt. Bovendien wordt er over dit grensverkeer heel wat geschreven.(1) Ondanks die huidige boom is het fenomeen geenszins nieuw, in de jaren zestig waren de opkomende minimal art, performance en happening kunstvormen die een radicaal andere weg insloegen dan het zelfgenoegzame modernisme en zijn disciplinaire zuiverheid. In die tijd verscheen ook het polemische artikel ‘Art and Objecthood’ van Michael Fried (Artforum, zomer 1967), dat nog steeds een belangrijke rol speelt in het spreken over de verhouding van beeldende kunst en podiumkunsten, zij het dat Frieds waardeoordeel niet langer gedeeld wordt. Om zijn these kort in herinnering te brengen: Fried beschuldigde de minimalisten Robert Morris en Donald Judd ervan dat hun werk theatraal is, omdat het objectkarakter ervan centraal staat om met name de ruimte, de toeschouwer en tijd (als duur van een ervaring) te betrekken. Vanuit zijn modernistische standpunt, waarin het draait om de verhevenheid van een eeuwig nu waarin de modernistische sculptuur steeds volledig manifest is als kunstwerk – geenszins als object – spreekt Fried over de ‘degeneratie’ van kunst die zich met condities van theater inlaat. Bovendien wijst hij alle interdisciplinaire vormen en grensverkeer af, aangezien die toch maar leiden tot ‘theater’, ergens ‘tussen’ de kunsten.(2) In tegenstelling tot de onthechte visie van Fried, blijken vandaag die beleving van ruimte en tijd nog steeds belangrijk, omdat zich daarin de verhouding van de toeschouwer tot het kunstwerk voltrekt. En omgekeerd: wordt moderne kunst niet gemaakt om waargenomen te worden? Vormt anders gezegd het theatrale dispositief er niet de kern van, met name het ‘tussen’ dat zich afspeelt in de gedurige herijking van de verhouding tussen werk en toeschouwer?(3)

In een poging deze beide vormen van ‘tussen’ te thematiseren om een preciezer beeld te krijgen van het grensverkeer tussen podiumkunsten en beeldende kunst, wordt in dit Etcetera-nummer ‘performance’ als insteek gehanteerd. Beschouwd als ‘genre’ komt daardoor zowel een disciplinaire verwarring als weigering aan de orde: kunstenaars willen zich niet bekennen tot een specifieke discipline zoals theater of sculptuur, maar beschouwen performance op zich evenmin als een discipline, wat reeds blijkt uit het gebruik van woorden als ingreep, interventie, actie en zo meer. Wie ‘performance’ in de mond neemt, heeft het niet enkel over een discipline of genre, maar doorgaans ook over een bepaalde strategie of zelfs paradigma. Aangezien de term zowel binnen beeldende kunst als theater gehanteerd wordt, kunnen de uiteenlopende invullingen ervan helpen om het grensgebied van beide te conceptualiseren, zowel vanuit de praktijk als op een meer theoretisch niveau.

Reeds met de term opent zich onvermijdelijk het expansieve veld van de performance theory, die nauwe banden aangaat met taalfilosofie, antropologie en culturele studies, en geregeld politieke aspiraties heeft (feminisme, gay culture, multiculturaliteit). Hoewel die theorievorming hier te lande zo goed als onontgonnen terrein is en vraagt om geïntroduceerd te worden, komt die in dit nummer slechts in beperkte mate aan bod. Naast de omvang van dat theoretische domein, zijn er wellicht nog enkele obstakels die deze introductie bemoeilijken: performance theory is erg academisch en in sterke mate een Angelsaksische aangelegenheid, die veraf staat van een continentaal artistiek perspectief. Hier werden redactionele keuzes eerder bepaald door een focus op de uitwisseling met beeldende kunst.

Zo handelen de meeste bijdragen over een praktijk die zich in de marge van het artistieke bestel ophoudt en slechts een beperkte zichtbaarheid heeft. Aangezien dat werk buiten de gangbare categorieën van theater en beeldende kunst valt, is het belangrijk om in een podiumblad als Etcetera ook eens nadrukkelijk over het muurtje te kijken: in beeldende kunst liggen er verrassend veel reflecties te rapen over kwesties als theatraliteit, verhouding tot de toeschouwer en zo meer. Een kijk op performance leidt tenslotte ook elders: door zijn vlottende aard keert performance zich tegen een specialisatiedenken, en dat tekent de reflectie erover – is een analyse van de verhouding van beeldende kunst en theater geen vals debat van neomodernistische signatuur? De tussenruimtes die performance opent, zijn mogelijk belangrijker: daarin daagt het lichaam of een context, daar tekent zijn artistieke, kritische of andersoortige inzet zich af, daarin dienen zich dus ook de sites voor reflectie op te houden.

Noten

(1) Een greep uit recente publicaties. Pieter T’Jonck, Elke Van Campenhout, Luk Lambrecht, Bert Vandenbussche, Tussen beeld en beweging. Hedendaagse dans en actuele kunst, Hasselt: Dans in Limburg, 2002. Art Press Spécial 23 (herfst 2002) is gewijd aan het thema ‘médium: danse’. In mei 2003 bracht het Sloveens-Engelse tijdschrift Maska een themanummer uit over ‘Vision and visuality in the theatre’.
(2) Zie Michael Fried, ‘Art and Objecthood’, in Charles Harrison & Paul Wood (eds.), Art in Theory 1900-1990: An Anthology of Changing Ideas, Oxford/Malden Mass., 1998, pp. 822-834. De Franse danscriticus Laurent Goumarre heeft zich Fried toegeëigend om ven het ‘theater-als-tussen’ de hoeksteen van zijn gedachtegoed te maken, zie Laurent Goumarre, ‘La danse? Entre les arts’, Art Press 270, juli-aug. 2001, pp. 21-26.
(3) In verband met dit tweede tussen, zie Rudi Laermans, ‘In media res. Rondom het werk van Meg Stuart (een wandeling)’, A Prior 6, herfst 2001, p. 56.