Wat je denkt, is wat je ziet, niet?
Springdance/festival in Utrecht brengt werk op locatie
All is not what it seems – nor is it otherwise. Met dit Tibetaanse aforisme als motto, gaat het internationale Springdance/festival in Utrecht op zoek naar dans in alle mogelijke contexten. Dans is er te beleven in theaters, maar ook in een woonhuis, een bioscoop, in stadsbussen en bushokjes, zelfs over de telefoon. Hoe draagt die context bij tot onze waarneming en betekenisproductie? Springdance wil de gangbare definitie van dans oprekken, en dat is een statement in Nederland, waar een gesloten en behoudsgezinde dansgemeenschap weinig kritisch omgaat met klassieke en moderne tradities van de ‘schone beweging’. Dat levert een festival op met een internationale keuze aan experimenteel, conceptueel en politiek werk, met aandacht voor discursieve omkadering.
De Franse choreograaf Boris Charmatz neemt met meerdere projecten aan het festival deel: de “pseudo-voorstelling” voor één toeschouwer héâtre-élévision, de film-met-live-performance Horace Benedict, en een reeks Confrontations, dansante interventies in kantoorgebouwen “voor zij die er niet om hebben gevraagd.” Locatiewerk voor Charmatz stopt dan ook niet bij het opzoeken van een bijzondere ruimte: de toeschouwer krijgt daardoor een even onverwachte als actieve rol, waarbij nog eens een rits mentale ruimtes wordt opengetrokken.
Horace Benedict is een film van Dimitri Chamblas en Aldo Lee die verslag uitbrengt van een groep dansers aan het werk in de Alpen. Terwijl op het scherm dansers in de weer zijn met planten en stenen of door een groene weide rollen, improviseren Charmatz en Julia Cima in de filmzaal zelf interventies tussen het publiek. Ze leveren fluisterend commentaar, maken schaduwfiguurtjes, of gooien de deuren open en sleuren een nietsvermoedende passant van de straat naar binnen. Tussen al die hilariteit kom je als kijker ogen tekort om alles te volgen: waar speelt de dans zich hier eigenlijk nog af? In de Alpen, op het scherm, in de zaal, op straat, in je eigen hoofd, overal daartussen? Dit choreografische pendelen tussen verschillende ruimtes en modaliteiten wordt treffend gevat door Steve Paxton in de film: “What you think, is what you get.”
Wie het dictum ‘wat je denkt, is wat je ziet’ al jaren weergaloos exploreert is de Franse conceptuele choreograaf Jérôme Bel, enfant terrible die het na tien jaar zelfs geschopt heeft tot in de Parijse opera. Voor het wereldvermaarde Ballet de l’Opéra National de Paris creëerde hij onlangs de prachtige solo Véronique Doisneau, een portret van de gelijknamige danseres. Bel geeft deze onbekende danseres een naam en een stem, en verschaft met enkele simpele ingrepen inzicht in het instituut, de hiërarchieën en de geschiedenis van het ballet. Een lokale schouwburg in Utrecht is natuurlijk de Parijse opera niet, maar ook zonder die specifieke context komt het stuk goed tot zijn recht.
Véronique Doisneau betreedt de reusachtige, lege bühne met een tutu, sloefjes en een flesje water in de hand en begint te vertellen. Ze is 41 jaar en moeder van twee kinderen, volgend jaar gaat ze met pensioen. Ze onderging een rugoperatie toe ze jong was, droomde ervan Giselle te kunnen dansen, maar bracht het nooit tot ‘étoile’. Als ‘sujet’ danst ze meestal in het corps de ballet. Ze houdt van Balanchine en vindt Béjart maar niets.
Tussendoor voert Doisneau stukjes ballet van Petipa en Cunningham op, waarbij Bel de hiërarchiën ook visueel doet kantelen. Doisneau danst immers vanuit het perspectief van het corps de ballet, de sterren en het ensemble moet je erbij denken. In een fragment uit Het Zwanenmeer is Doisneau slechts deel van een ‘menselijk decor’: minutenlange poses, mooi in het geheel, maar vervelend om te dansen. Lange momenten van immobiliteit zijn dus heus geen hedendaagse uitvinding, ze krijgen hier een verrassende geschiedenis. Hoe minder er te zien is, hoe meer er te denken en te verbeelden valt. En hoe meer we beseffen met wat voor starre denkbeelden we doorgaans naar theater kijken. Wat je denkt, is wat je ziet, niet?