Springdance is vooral anti-dans
Festival toont weinig liefde voor de pure esthetische beweging
In de dansvoorstelling Under Construction kruipen de dansers onder de balletvloer. Kris kras zie je eerst nog witte benen uit het zwart steken. Kort daarop rest nog slechts een zeil vol hobbels en bobbels.
Deze choreografie van Gilles Jobin – een bijna voortdurende bewegende, uitdijende danwel verschrompelende, hechte danwel losse massa dansers – was samen met Turings Tijgers van Leine & Roebana een uitschieter. Maar zowel het beeld van de verdwijnende danser als de titel zijn in negatieve zin exemplarisch voor Springdance 2003: weinig liefde voor de pure, laat staan esthetische beweging, veel work-in-progress kwaliteit.
Het internationale dansfestival vindt om het jaar plaats. Artistiek directeur Simon Dove reserveerde zijn tweede editie voor ‘aanstormende dansontwikkelaars’ (het woord choreograaf is in dit circuit weinig populair) die vragen stellen. Elke goede kunstenaar doet dat. Maar Dove gaat het om dans die van onderzoek (het proces) zijn onderwerp en product heeft gemaakt.
Dergelijke kunst is nodig als tegengewicht voor de gevestigde cultuur. Maar zij moet zich wel bewijzen: de vragen moeten prikkelen, de resultaten boeien. Vooral op het tweede punt ging het behoorlijk mis deze Springdance, dat elf Nederlandse en acht wereldpremières telde.
Raimund Hoghe – die geenszins een beginneling is – was meeslepend in de manier waarop hij rituelen in het theater gebruikte. Vaker echter werden de reflectieve onderwerpen (zoals de ‘communicatie van het moment’, de ‘eigenheid van de danser’ of de ‘relatie tussen lichaam en geest’) zo droog gebracht dat het taaie kost bleef.
Er werd namelijk schaars omgesprongen met vorm, theatrale aankleding en melodische muziek. Wel waren er veel vlakke spanningsbogen, pedante (want misplaatste) dramaturgische teksten, zo steriel en non-erotisch mogelijke interacties, stilstand en, met stip op één, stiltes. Bovendien lijkt het net als in de beeldende kunst (waar ook de wortels liggen van de festivaldirecteur) steeds meer te gaan om het theoretische vertrekpunt (in programma’s vliegen Bataille, Duchamp en Turing je om de oren) dan om een intellectueel, fysiek én emotioneel bevredigend resultaat.
Vragen stellen is prima. Ook als die – typerend voor veel Springdance-gasten – uit de jaren zestig en zeventig stammen en wéér gaan over wat dans is. De toeschouwer veel zelf laten antwoorden, is spannend. Maar waarom niet met meer gevoel voor theater en meer relativering?
“The doing of dance by means of her undoing”, verklaart choreografe Paz Rojo. Niet-ingewijd publiek heeft het knap lastig. Zeker ook omdat alles in dit festival op één hoop is geveegd: stukken van ervaren en beginnende makers, makers afkomstig uit landen met en zonder een rijke moderne danstraditie.
Of de vele ‘anti-dans’ op Springdance zich zal ontwikkelen, is serieus de vraag. Misschien is de groep makers in kwestie daarvoor ook te klein, te hermetisch gesloten en heeft ze te weinig zelfkritiek.
Er was hier en daar wel wat zelfspot. De ‘conceptmobiel’ van Klaus Jürgens, de waarschuwingen van Hooman Sharifi (“deze voorstelling is propaganda, wees dus alert”) en toelichting van Norton & Morrisch (“dit saaie hoekje is nìet de verantwoording van Springdance”). Maar wellicht is dat ook ons-kent-ons gekoketteer geweest.