Wat willen Emio en PC?

Dance & Discourse 4. Vierde salon van Emio Greco | PC

TM 1 Oct 2003Dutch

item doc

Contextual note
Andere teksten over de salons van Emio Greco|PC kunnen op SARMA worden teruggevonden onder het keywords ‘Dance & discourse’.

31 juli 2003, Festival Impulstanz Wenen

“Alleen door samenwerking brengen wij, choreografen en dansers, maar ook festivalprogrammeurs en recensenten, de danskunst verder; we moeten meer energie besteden aan analyse en discussie.”

Met deze uitspraak deed Emio Greco een oproep aan het dansveld en inviteerde hij de aanwezigen bij de vierde salon Dance & Discourse in Wenen tot deelname aan het gesprek. Sinds de discussie tijdens de Nederlandse Dansdagen van vorig jaar, woedt er een heftige polemiek tussen choreografen en recensenten, én tussen de danscritici onderling. Emio Greco en Pieter C. Scholten initieerden begin dit jaar hun eerste salon in Amsterdam en nodigden de Belgische danscriticus en dramaturg Jeroen Peeters uit een betoog te houden over danskritiek. De Nederlandse pers reageerde krachtig, maar de grondslag van het gesprek gleed weg in een moeras van Vlaamse modder en Hollandse klei. Bij het tweede discours in Parijs kwamen de verschillende gesprekspartners nader tot elkaar, met name door de kleinschaligheid van het gezelschap en de intimiteit van het rondetafelgesprek. De salon in Parijs heeft eraan bijgedragen dat er grondig is nagedacht over de vorm van de salon. Tijdens de derde salon in New York werd over de grenzen van de danswereld gekeken en vond een levendig discours plaats met kunstenaars en pers uit het muziek- en dansveld.

Tijdens Impulstanz werd niet langer de confrontatie gezocht maar de dialoog. Moderator Helmut Ploebst sprak achtereenvolgens met de twee ervaren choreografen en dansers Suzanne Linke en Emio Greco, de jonge danseressen Bertha Bermudez Pascual en Erna Omarsdottir en schrijvers Maaike Bleeker en Jeroen Peeters. In de informele setting in het Schauspielhaus probeerde Ploebst de genodigden vanuit hun persoonlijke ervaringen en visies uitspraken te ontlokken. Het publiek - de internationale pers, dansers, de festivalorganisator en andere belangstellenden - liet regelmatig zijn stem horen.

Ook in Wenen spitste het discours zich voornamelijk toe op de rol van de danspers en de beleving van de recensies. Choreografen en dansers spraken zich uit over wat zij van de recensenten verwachten. Over één ding was iedereen het grondig eens: feedback van de pers is zeer belangrijk, maar een recensie moet meer omvatten dan een beschrijving en een persoonlijk oordeel.

Ploebst stipuleerde dat de hedendaagse choreografen de mogelijkheid hebben gehad een goede opleiding te volgen en dat dit voor dansrecensenten anders ligt. Volgens hem is er een groot gebrek aan theoretische kennis, de bestaande informatie is met name historisch en zou weinig kader bieden voor eigentijdse voorstellingen.

Jeroen Peeters merkte op dat danskritiek moet bestaan uit beschrijving, analyse en evaluatie, waarvan het tweede element in de dagbladpers vaak jammerlijk ontbreekt. Zonder analyse echter geen dialoog. Volgens Peeters zouden er, behalve recensies, veel meer portretten en voorbeschouwingen geschreven moeten worden.

Danstheoreticus en dramaturge Maaike Bleeker, kortgeleden gepromoveerd op haar proefschrift Kijken naar dans, mist in de goedbedoelde recensies in de Nederlandse kranten een theoretisch kader. Dit vergt meer tijd voor reflectie op dans. De dagbladpers voldoet aan een andere vraag, heeft weinig tijd en richt zich op een ander publiek. Dramaturgen en danstheoretici kunnen de danscritici inspireren en het discours rond de dans verder ontwikkelen. Vanuit het publiek komt de opmerking dat danskritiek een context moet bieden aan dansvoorstellingen. Door observatie en analyse zouden er juist nieuwe vragen opgeroepen moeten worden, in plaats van alleen maar oordelen te vellen.

Tijdens de bijeenkomst werd een aantal boeiende zaken benoemd. Helmut Ploebst meende dat er, behalve de schrijvende pers, meer mensen en media zijn die een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de dans, bijvoorbeeld de festivalprogrammeurs. Ook zij creëren een context en bereiden het veld voor. Ploebst wilde daarom met name de verschillende media rondom de dans bespreken en kijken wat hierop aanvullingen kunnen zijn. Nieuwe media worden al incidenteel ingezet. Tijdens de vorige editie van Impulstanz werden er na elke voorstelling direct online recensies geschreven. Het publiek kon via de website of projecties in het festivalcafé meelezen met de eerste reacties van vier recensenten, inclusief correcties en doorhalingen. Deze manier van schrijven bood, volgens deelnemer Peeters, meer ruimte voor analyse omdat alle lezers de voorstellingen immers hadden gezien.

Ploebst bracht nog een aantal andere scherpe vragen op tafel. Wat is de positie van de danser als auteur? Hoe liggen de verhoudingen tussen de choreograaf en de danser, wie krijgt de credits voor het creatieproces? In hoeverre is de dans als kunstvorm in staat iets over te brengen? Heeft de dans momenteel niet volop de gelegenheid de aandacht op zich te vestigen nu het menselijk lichaam zo in de belangstelling staat in wetenschap en politiek?

Veel en erg verschillende onderwerpen passeerden de revue tijdens deze dialoog en natuurlijk konden deze niet alle tijdens één salon worden uitgediept. De bevindingen van de sprekers zijn steevast persoonlijk. Tot een discussie die de persoonlijke opinie ontstijgt komt het opvallend genoeg niet. En ook een heldere analyse van het dansveld en haar deelnemers blijft in deze salon uit. Na de vorige salons lijkt het vooral een herhaling van zetten, wat de vraag doet rijzen wat Emio Greco | PC nu precies voor ogen staat met Dance & Discourse. Het lijkt er vooral om te gaan, op verschillende plaatsen in de wereld het internationale dansveld af te tasten met vaak dezelfde deelnemers. De nieuwe vorm van de salon, drie dialogen aangestuurd door de moderator, leidt nog niet tot een open gesprek waarin nieuwe ideeën worden aangedragen, eerder is sprake van een interviewvorm. Het gesprek richt zich nog steeds – weliswaar met opbouwende kritiek - op de danspers. In Wenen bleek wel dat deze kritiek een universele voedingsbodem heeft. Er werd helaas niet verder ingegaan op intrigerende vraagstukken die in vorige salons naar voren kwamen. Want wat betekent het jaar 1995, toen een aantal Nederlandse critici zijn belangstelling voor de dans verloor, terwijl een Franse criticus op dat moment juist begon met schrijven naar aanleiding van de ontwikkelingen? Naast de al vaker geuite bespiegelingen van choreografen en dansers ontbreekt het in de discussie aan een essentie.

De choreografen tasten de grenzen van de danskunst af, overschrijden deze en rekken hierdoor de bestaande geformuleerde begrippen op. Theoretici en critici schrijven over dans binnen de kaders die de dans oproept. De dans stelt vragen maar geeft ook continue antwoorden door op voorafgaande vragen te reageren. Nu choreografen en dansers het gevoel hebben dat deze uitgangspunten - of de poëtica van de hedendaagse dans - onvoldoende duidelijk in de media naar voren komen, zou het discours in de eerste plaats over de dans zelf moeten gaan. Waar spreken of schrijven we eigenlijk over als we het over de dans hebben? De begrippen choreografie, dans, danskunst et cetera tuimelen regelmatig over elkaar heen. En is het na al die aandacht voor de danskritiek niet de hoogste tijd dat choreografen en dansmakers zelf in dialoog gaan over de dans en over elkaars werk?