Inzet van de derde Salon in de serie Dance & Discourse waren de overeenkomsten en verschillen in het schrijven en spreken over dans enerzijds, en het discours binnen de hedendaagse muziek anderzijds. Het min of meer intuïtieve uitgangspunt daarbij was dat de geformuleerde problemen geldend voor het schrijven over dans (het is transitoir, abstract en niet-narratief) evenzeer van toepassing zijn op het schrijven over muziek, terwijl ze daar het ontstaan van een interessant discours niet in de weg lijken te staan. Ook andere vragen kwamen in New York naar voren: de recente ontwikkelingen in de Verenigde Staten; politiek gemotiveerde censuur; het verminderen van de kunstsubsidies en de noodzaak nieuwe strategieën te bedenken nu de autonomie van de kunst in gevaar is.
Paradox
Er waren voor de gelegenheid diverse muziekcritici en componisten uitgenodigd: de componist Michael Gordon, freelance criticus en componist Danny Felsenfeld, recensent van de New York Times Ken Smith. Deborah Jowitt, dansrecensente van de Village Voice, en choreografe Sarah Michelson, die elkaar eerder troffen in een publiek gesprek over danskritiek, waren ook bij deze Salon aanwezig (Michelson interviewde Jowitt als onderdeel van ‘afterwords’ tijdens ImpulsTanz 2002 in Wenen; het interview is te vinden op de website van ImpulsTanz).
Andre Lepecki, dramaturg en docent performance art aan de New York University, was uitgenodigd om vanuit een ander oogpunt dan dat van de recensent dieper in het vraagstuk van het discours te duiken. Aan tafel schoven onder anderen ook aan John Jasperse, choreograaf, Rose Lee Goldberg, schrijfster over performance art en voorheen betrokken bij de artistieke leiding van The Kitchen, en David R. White, directeur van de Dance Theatre Workshop, waar deze Salon plaatsvond. Steve Greco, voormalig redacteur van TimeOut, was uitgenodigd als gespreksleider.
De eerste vraag van Greco zette duidelijk koers op de heikele kwestie die in eerdere Europese salonedities omslachtig omzeild, gemeden en enkel in terzijdes werd aangeraakt: macht. Paradoxaal genoeg werd met deze botte vraag de onmogelijkheid van de vraag naar een ander discours blootgelegd: de door sommigen gevoelde noodzaak van betrokkenheid bij dansdiscours, afgezet tegen de wetenschap dat het ontwerpen van een nieuwe blauwdruk zinloos is. Immers, de nostalgie naar een transparantie van woorden die in staat zouden zijn te beschrijven zonder discursief te zijn, is zichtbaar geworden vanaf de eerste keer dat iemand ooit de term post-… uitte. Desalniettemin: wie bepaalt de norm?
De implicaties van deze vraag – legitiem of niet – bestrijken feitelijk een eindeloos gamma van politieke samenzwering tot linguïstiek of zelfs epistemologische kwesties. Maaike Bleeker (dramaturg en universitair docent, niet aanwezig wegens persoonlijke omstandigheden, maar wel betrokken bij de voorbereidingen van deze Salon) beschrijft het als volgt: “‘Discours’ refereert hier aan de gespecialiseerde taal van de danskritiek. Deze taal bestaat uit woorden en uitdrukkingen die specifiek zijn voor de danskritiek, net zoals het discours van de geneeskunde een gespecialiseerde taal is bedoeld om ziektes en andere lichamelijke zaken te beschrijven. De term ‘discours’ echter, kan ook op een andere manier refereren aan een geheel van activiteiten, tekens en manieren van uitdrukken, waarmee we uitdrukking geven aan de wereld waarmee we ons geconfronteerd weten. Op deze manier gebruikt, bevat het begrip discours gespecialiseerde talen, maar is het niet beperkt tot taal. Daarbij komt nog dat discours niet tegenover de dans staat, maar dat dans er deel van uitmaakt. Zowel dans en het schrijven over dans vormen samen dit bredere culturele discours. En, erg belangrijk, gezien vanuit het perspectief van dit bredere discours, komen dans en het schrijven over dans niet naar voren als een tegenstelling tussen verschillende entiteiten, maar zijn ze in elkaar verstrengeld.”
Werkvergunning
De meest dringende kwestie onder de deelnemers aan de New Yorkse Salon, was de politieke implicatie. De relatie redacteur-journalist-kunstenaar-academicus neemt een andere vorm aan als er elke week duizend premières zijn en de New York Times slechts plaats heeft voor vijf recensies. Een enorm verschil met het luxueus gesubsidieerde Europa.
In een anekdote over het aanvragen van haar werkvergunning in Amerika, beschreef Sarah Michelson hoe ver deze macht gaat. Ze had een recensie cq aanbeveling nodig van een recensent van de New York Times. Ze moest zich ertoe zetten een recensent te bellen van wie ze wist dat die haar werk absoluut niet waardeerde. De recensent schreef echter voor de gelegenheid dat haar werk fantastisch was, waarmee haar vergunning rond was. Danny Felsenfeld stelde een andere tactiek voor: bij wijze van ondermijningsstrategie noemt hij de Times “slechts papier”: een consequente weigering om de journalistiek de status en de macht toe te kennen die zij historisch gezien bezit.
Het meest evidente verschil in de praktijk van het luisteren naar muziek vergeleken met het kijken naar dans, is dat zij anders is georganiseerd. Een dansvoorstelling wordt meestal slecht één keer gezien en vaak moet de recensent zijn of haar stuk binnen onmogelijke deadlines inleveren (de volgende morgen, nadat de voorstelling die avond voor het eerst werd bezocht).
Ken Smith maakt duidelijk dat de meeste muziekredacteuren niet eens geïnteresseerd zijn in de bespreking van een enkel concert. Een avond Phillip Glass is oninteressant om te analyseren. De ontwikkeling van een componist daarentegen, vijf opeenvolgende composities, herhaaldelijk door de criticus beluisterd, kan interessant materiaal voor een artikel opleveren.
Maar ook hier, of het nu muziek of dans betreft, Europa of de Verenigde Staten, komt hetzelfde punt naar voren: er is discours genoeg, in die zin dat er een heleboel wordt gepraat, geschreven en gediscussieerd. We kunnen nooit streven naar ‘de’ correcte manier om dit te doen noch naar een medium waar alle verschillende belangen zouden samenkomen. Wat echter keer op keer naar voren komt, is de problematische relatie met de dagbladjournalistiek en het gebrek aan andere plaatsen waar discours tot ontwikkeling kan komen.
De tegenstrijdige belangen van de journalistiek, waarbij grondige analyse geen prioriteit heeft maar voldaan wordt aan de veronderstelde wens van de lezer (de redacteur of de politiek) enerzijds, de machtsfactor geld, het bereiken van publiek en de onmogelijke deadlines anderzijds, lijken voortdurend haaks te staan op serieuze beschrijving van artistieke intenties en de noodzaak voor een analytisch discours.
David White beschreef kritiek als eenrichtingscommunicatie. Hij stelde een dialoog voor waarin kunstenaars de vrijheid nemen te reageren op kritiek. Sarah Michelson reageerde hierop door naar voren te brengen dat dit een hoop moed vergt van de kunstenaar, die daar niet altijd de energie voor kan opbrengen. Als voorbeeld noemde ze Movement Research dat ooit een aflevering wilde publiceren waarin choreografen hun criticasters van weerwoord zouden voorzien. Een aantal choreografen was heel enthousiast en beloofde een epistel. Op het moment suprème echter trok iedereen (behalve Michelson) zich terug, waarschijnlijk uit angst dat de dames en heren schrijvers zich tegen hen zouden keren.
Afbreuk
Er moest nog een vraag in ogenschouw worden genomen: als kunstenaars behalve hun artistieke werk ook nog manifesten moeten produceren, critici van repliek moeten dienen, of artistieke handleidingen moeten bieden, kan het werk klem raken in zijn eigen dogmatische harnas.
Zelf hoor ik met regelmaat het klagen van zowel critici als fans over Emio greco | pc, die een consequente stroom aan tekst, websitediscussies en discoursactiviteit produceren. Ze zouden er beter aan doen gewoon te dansen, het werk voor zich te laten spreken omdat al dat semi-intellectuele geblabla afbreuk zou doen aan het werk zelf.
Toch is er voor veel kunstenaars een reële noodzaak expliciet betrokken te zijn bij de context waarin ze opereren. Emio greco | pc organiseert Salons, Krisztina de Châtel organiseerde onlangs een driedaags debat over de menselijke danser, Sarah Michelson interviewt haar recensent, kortom de contouren van verandering en het zoeken naar nieuwe formats worden zichtbaar.
Tijdens de discussie is meerdere malen Michael Gordons Bang on a Can aangewezen als een voorbeeld van het vinden van nieuwe vormen. Zich meer en meer afkerend van de instituties en de macht die deze vertegenwoordigen, creëren artiesten niet alleen hun eigen plekken, maar gaan ze ook nieuwe verbintenissen aan. Of dat nu is met academici (de vele dramaturgen die aan universiteiten hebben gestudeerd) of met andere kunstenaars. Zo ontstaan nieuwe plekken van discours: op websites van gezelschappen, in tijdschriften, interviews, salons of debatten.
De vraag over waar de analyse begint, lijkt een stap te ver (niet tijdens het kijken, maar als een reconstructie van een uiterst willekeurig geheugen, bij het ter hand nemen van de pen, daarmee een nieuwe choreografie in woorden creerend). Misschien moeten we eerst de vraag stellen waar zich de plek bevindt waar die vragen kunnen worden beantwoord. Binnen de muren van de universiteit ontberen de vragen wellicht de dynamiek van de praktijk, terwijl in de krant de vragen worden overvleugeld door de eisen van het dagelijkse nieuws en de implicaties daarvan.