De voorbije jaren heeft de Brussels-Duitse choreograaf Arco Renz een eigenzinnig parcours afgelegd, waarbij hij het spanningsveld van abstractie en expressie onderzocht via choreografische motieven als weerstand en duur. In het vrouwenkwartet Opium wil Renz via de verhevigde ontvankelijkheid van de roes het lichaam exploreren als “object van sensueel entertainment”. Een uitdagend thema, waarvan de uitwerking echter vrij conventioneel blijft en soms vervaarlijk op de rand van de kitsch balanceert.
Lange tijd zijn slechts de ruggen van de vier danseressen te zien, en trage armbewegingen die verdwijnen in het halfduister. Dat sobere beeld wordt opgeladen met poëzie door een stem die een visoen beschrijft, waarbij lichamen zowel delen in momenten van helderheid als in de donkere regionen van ziekte en aantasting. Aanscherping van de zintuigen levert niet enkel creativiteit maar ook teveel werkelijkheid op. Wanneer het licht toeneemt, zie je vier lichamen die inderdaad bezocht worden door vreemde energieën, alsof ze hallucineren. Tintelende vingers, plotselinge armbewegingen en schokkerige verplaatsingen leiden daarbij tot een soort stroboscopisch bewegingseffect.
Al snel winnen schoonheid en sensualisme het, onderstreept door de goudgeschilderde lichamen van de danseressen, die nu schitteren in het licht. Het herinnert aan het befaamde motief uit James Bond: worden deze lichamen niet langzaam verstikt door hun bedekking met goudverf, door het pantser van projecties en culturele verwachtingen dat op hun huid kleeft? Niet dat Renz op zoek gaat naar een natuurlijk lichaam, al lijkt de inzet van Opium het volgende: is het mogelijk dat de radicale eenvoud van herhaalde, volgehouden bewegingen op een gegeven moment doorheen deze gladde beelden en hun metaforische beleving prikt?
De vier danseressen blijven molenwieken met hun armen, enkel het ritme vertraagt en versnelt af en toe, komt in unisono terecht of versplintert weer. Het uitwissen van de poëzie en de metaforen die aanvankelijk de scène leven inbliezen, gaat inderdaad traag en moeizaam: het is de spanningsvolle herinneringsarbeid van het schone. Toch weet Renz die dubbelzinnigheden te weinig te benutten en betekenisvol te maken, bovendien is de uitvoering van de choreografie lang niet altijd voldoende precies om de aandacht vast te houden – en vraagt het stuk ook om een intiemere zaal dan een grote schouwburg. Renz heeft een verhaal, maar laat zich ook al te graag verleiden door degelijkheid en estheticisme: wanneer kunnen we terug scherp onderzoekswerk van hem verwachten?