Culturele competentie en zeggenschap

Bespreking van Ine Vos (ed.), 'Cultuurparticipatie en maatschappelijk kwetsbare groepen'

Oikos Aug 2004Dutch
Oikos 30, Zomer 2004, pp. 53-54

item doc

Bespreking van Ine Vos (ed.), Cultuurparticipatie en maatschappelijk kwetsbare groepen, Brussel, CultuurNet Vlaanderen / Kunst en Democratie, december 2003, 152 pp. 10 euro (zie ook www.cultuurnet.be en www.cdkd.be)

In opdracht van CultuurNet Vlaanderen stelde cultuursociologe Ine Vos een cahier samen over cultuurparticipatie en maatschappelijk kwetsbare groepen. Het boekje is opgevat als een praktische gids gericht aan mensen uit de sociale en culturele sector. Een algemene overzichtstekst poogt om alle aspecten van de problematiek beknopt te introduceren en bevat ook talrijke verwijzingen. Verder bevat het cahier enkele theoretische bijdragen over cultuurparticipatie en sociaal-artistiek werk van Eric Corijn, Rik Pinxten en Rudi Laermans, praktijkvoorbeelden (‘Wijk Up’ in Brugge en de projecten van CC De Kern en ‘Een paar apart’ op het Kiel in Antwerpen), enkele beleidsteksten en een tekst over methodieken. Daarnaast is ook op www.cultuurnet.be een heuse minisite gemaakt over het thema. We gaan hier in op enkele aspecten.

“Culturele en maatschappelijke ontplooiing” is weliswaar een grondwettelijk recht, maar wat betekent ‘cultuur’ in dit verband? Een centraal probleem is immers dat we al te vaak uitgaan van het dominante cultuurbegrip van de middengroep. Eric Corijn omschrijft een sociaal cultuurbegrip dat oog heeft voor de veelheid aan betekenisstichtende praktijken waar mensen zich mee inlaten, en die zijn in alle milieus aan de orde, zij het op een verschillende manier. Mensen van lagere sociale klassen hebben last van ‘culturele armoede’: hun sociale uitsluiting wordt versterkt omdat ze niet de ‘culturele competentie’ bezitten die toelaat veel informatie te verwerken en zich in meerdere milieus te bewegen. Het gaat dus niet enkel om deelname aan het cultuuraanbod, maar om de persoonlijke ontwikkeling. Een tweede opmerking betreffende cultuurparticipatie: die is vanzelfsprekend onderdeel van een breder kader van maatschappelijke participatie en emancipatie, waarvoor de belangrijkste middelen buiten de mogelijkheden van de culturele sector liggen, namelijk in onderwijs, welzijnsbeleid et cetera.

Als ‘cultuurrealist’ gaat Vos ervan uit dat “productie van kunst- en cultuurproducten dan wel gebonden mag zijn aan een bepaalde maatschappelijke groep, de consumptie ervan is dat veel minder.” Er zijn dus geen strikt gescheiden publieken, ook tussen sociale groepen is cultuur tot op zekere hoogte overdraagbaar. (p.8) Het wegwerken van drempels vraagt onder meer om een herziening van de relatie tussen producent en consument. Vos stelt een cultuurparticipatiemodel voor dat uitgaat van verschillende publieken en hun maatschappelijke context en zo via een procesmatige aanpak mee de productie van het cultuuraanbod bepaalt (‘bottom-up’). Ze staat concreet stil bij soorten drempels, vormen van bemiddeling via cultuurcommunicatie, educatieve werking, toeleidingsprojecten et cetera. Ook de categorie van de ‘sociaal-artistieke projecten’, die enkele jaren geleden door de Vlaamse Gemeenschap in het leven werd geroepen en aanstuurt op actieve participatie, komt uitgebreid aan bod. Hieromtrent pleit Rudi Laermans voor een open definitiestrijd hieromtrent, omdat daarmee de praktijk zelf voortdurend herdacht dient te worden.

Een kwestie die hier en daar opduikt en om meer reflectie vraagt is het zogenaamde ‘inclusief beleid’, waartegen Jan Vranken fulmineert: “Inclusief beleid is niet doelmatig. Het dreigt de mensen die uitgesloten zijn, opnieuw in te sluiten. Inclusief beleid is misschien wel pervers.” (p.136) Indien fout begrepen neigt ‘inclusie’ anders gezegd naar kolonialisme, waarbij de erkenning van verschillen teniet wordt gedaan. “Laat niemand de indruk verwekken dat de gehele bevolking ooit de doelgroep kan zijn van eender welk aanbod. De cultuurproductie en -consumptie zijn gesegmenteerd, zoals de samenleving heterogeen is,” schrijft Corijn (p.52). Ook Rik Pinxten weet dat maatschappelijke integratie in de hele maatschappij en diepere democratisering door cultuurparticipatie niet vanzelfsprekend zijn, maar is toch onomwonden voorstander van inclusie, teneinde verdere segregatie tegen te gaan. (zie ook bespreking in Oikos 2/2004). Wellicht is Corijns pleidooi voor ‘zeggenschap’ productiever, omdat het vooreerst aanstuurt op een herziening van de maatschappelijke reproductie in het bestaande cultuuraanbod, dat zich lang niet met alle leefvormen uit de samenleving inlaat. Zeggenschap eerder dan participatie: “Het is onvoldoende dat kunst een publiek trekt, de artistieke ervaring moet bijdragen tot een uitdrukken, tot een documenteren, tot het scheppen van kritische afstand van en met de eigen levenservaring.” (p.58)