Balletfestival slaagt dankzij ‘Dansteater’
Amsterdam, juli.
Het zijn bijna uitsluitend Amerikaanse en Britse toeristen die het publiek uitmaken van het Amsterdamse (zomer-) balletfestival, waar momenteel, na het Nationale Ballet, nu het andere Nederlandse dansgezelschap, het Nederlands Dansteater optreedt. Deze mensen schijnen het Hollands gezelschap goed te kennen. Het zal niemand verwonderen na de toernee die het gezelschap zopas nog in Engeland en de Verenigde Staten maakte. Een triomfantelijke toernee, en dat zijn geen termen uit een of ander publiciteitsfoldertje, maar de enige manier om de ontvangst van de gespecializeerde kritiek aldaar te omschrijven. Als je van Clive Barnes (The New York Times) te lezen krijgt dat “het Nederlands Dansteater een van de meest interessante gezelschappen is in Europa, en bijgevolg ook in de wereld!” betekent dat gewoonweg de konsekratie op internationaal niveau. Het Dansteater gaat dan ook in de komende jaren waarschijnlijk druk de grote buitenlandse festivals bespelen!
Het gezelschap bestaat nu negen seizoenen en trad pas na zijn ontstaan op aan onze kust. Het was toen nog een onopvallend en bescheiden groepje werklustige mensen die een klassiek-Amerikaans (zo zou men dat kunnen noemen) repertoire hadden. Wanneer Hans Van Manen de Amerikaan Benjamin Harkarvy in de direktie is komen assisteren kreeg het gezelschap op haar programma konsekwent moderne en ook van biezonder aparte originaliteit getuigende werken te dansen. Metaphors en vooral Van Manens Essay in silence zijn twee meesterwerken die ver uitstijgen boven al wat de laatste tien jaren in Europa werd gecreëerd op zuiver koreografisch gebied (hiermee wil ik geenszins Béjart als mindere beschouwen; maar zijn kunst ligt in het totaal ander vlak, van het ‘dansteater’ of van de ‘danskunst als spektakel’). Het jongste werk van Van Manen, Variomatic, gezet op muziek van Lennox Berkeley, vlug-vlug gecrëerd tijdens de laatste dagen van het Holland Festival, en bijgevolg een beetje in de vergeethoek geraakt, lijkt me een zeer degelijk overgangswerk te zijn.
Men herkent er de typische koreografische handelswijze van Van Manen in: zuivere techniek ten dienste van het dansende, modern minder naar stijl (Van Manen schrikt niet terug om het meest klassieke dansjargon in zijn werken te benutten) dan wel naar geest. Dansers zijn voor hem in de eerste plaats mensen die iets doen, geen ‘goden’, geen ‘robotten’ of ‘technische wonders’ maar mensen die bewegen en hierin hun ‘zijn’ onthullen.
Buiten de velen werken van Van Manen – waarvoor, men zal het gemerkt hebben, ik een enorm waardering heb – en de balletten van Harkarvy, die niet meer zijn dan prettig maakwerk, bestaat het repertoire van het gezelschap voornamelijk nog uit stukken van Glen Tetley, afgrijselijke pretentieuze en overgeteatralizeerde gedrochten zoals De anatomische les, Sargasso, en Pierrot Lunaire. Het zijn balletten (?) met meestal een sterk melodramatische ondertoon gezet in een verschraald Amerikaans Expressionisme. En het moet eigenlijk niet verwonderen dat in het land van Agnes de Mille en Martha Graham, de VS dus, dit soort maaksel wel in de smaak valt. Ik heb met des te meer verbazing gekeken naar Tetley’s jongste werk Mythical Hunters (je voelt al aan de titel waar we naar toe gaan!) op muziek van Oedeon Partos, dat beslist ook weer eens goochelt met alle ‘oer-‘ en ‘ritualistische’ truukjes, maar toch simpel en ergens ook indrukwekkend blijft. Het is een soort Sacre du Printemps (versie Béjart) die echter de muziek van Stravinski zou moeten missen. En dat is niet weinig! Maar kom, het was te waarderen, al geloof ik toch dat bij een volgende gelegenheid Tetley weer in de superkitsch zal vervallen.
Wel humor
En dan hebben we – naast een paar meer incidentele medewerkers – de jonge Bob Sanders, die het in het speelse en humoristische zoekt, en daar met zijn Screenplay (Charles Mingus) erg goed in slaagt. Het is de humor – de onpretentieuze groteske, en vol ongedwongen levensblijheid van een Paul Taylor die je hierin aantreft: weer een link met het Amerikaanse ballet.
En al deze werken worden nu ook gedanst (wat vroeger, vooral in de eerste jaren van bestaan niet altijd het geval was) met zwier en technische akkuratesse. Dus eigenlijk, zo zou je denken, staat het Dansteater er goed voor!
Het tegendeel lijkt me waar te zijn: acht dansers – en vele belangrijke ‘steunpilaren’ van het gezelschap – verlaten de groep. Op een dertigtal dansers betekent dit een enorm verlies. De plaatsen zullen weliswaar aangevuld worden, maar toch niet zo vlug vervangen. Maar dat lijkt mij nog niet het ergste: erger lijkt me de algemene werksfeer te zijn. Het is een feit dat in Nederland zelf het gezelschap nooit op zijn waarde is geschat door de landelijke kritiek en dat de toeschouwers beslist al die jaren ook niet zo’n gunstige echo zijn geweest. De groep is er altijd een beetje onderschat geworden, en als je, als buitenlander, de Nederlanders kwam vertellen over wat een formidabele choreograaf ze konden beschikken en wat een boeiend gezelschap ze daar hadden meenden ze altijd dat dit een vorm van vleierij was en dachten ze ‘wij weten wel beter’!
Minder spektakel
Het kan natuurlijk ook liggen aan het feit dat de groep nooit erg op het spektakulaire heeft gemikt: buiten de gedrochten van Tetley dan, maar die blijven toch iets ‘vervelends’ bewaren. Maar het ligt gewoonweg aan het feit dat ‘men niet altijd het ballet heeft waar men recht op heeft’. Soms krijg je gewoonweg veel meer dan waarop je recht zou hebben! En dan zou men hierop als volgt, dacht ik, moeten reageren: ‘als klein land zonder ballettraditie, enz… hebben we eigenlijk geen recht op Van Manen (of Béjart). Maar laten we het beschouwen als een gelukkige speling van het lot en er dankbaar voor zijn’. In Nederland heeft men er gedurende zo vele jaren gemeend dat het ‘Dansteater’ op klein, lokaal Nederlands niveau stond, en men heeft zich vergist! Wat nu?