Sacha Pitoëffs gezelschap op het punt te verdwijnen

Op Parijse planken

De Standaard 14 Mar 1967Dutch

item doc

Parijs, maart.

Er zijn weer eens minder gelukkige wijzigingen in het Parijse teaterleven. Het Alhambra-Maurice Chevalier, een zaal waarin grote schouwspelen werden gegeven zoals West-Side Story of de Opera van Peking in optrad, wordt binnenkort gesloopt. Het gezelschap van Sacha Pitoëff – zoon van de beroemde Georges en Ludmilla Pitoëff – en die voornamelijk de Tsjechow en Pirandello-traditie van zijn ouders voortzette, staat op het punt te verdwijnen. Regelmatig komen er anderzijds nieuwe schouwburgen en gezelschappen bij.

Eerst en vooral heb je daar de zogenaamde Antenne Culturelle (arch. J. Bosson) een rondreizende schouwburg die gebouwd werd op initiatief van zes kommunistische randgemeenten van de Franse hoofdstad. Het is een soort circus, maar dan opgebouwd met elementen uit harde vezelplaat. Er is plaats voor een zevenhonderd toeschouwers. Eindelijk eens een schouwburg die geen Kultuurpaleis-allures aanneemt maar – hoe ‘lelijk’ (?) ook – warm en sympathiek aandoet; voornamelijk vanwege de onpretentie die hij uitstraalt. Het hele bouwwerk – vervoer- en opslagmiddelen inbegrepen – ligt onder de 26 miljoen B.fr. Een nadeel echter is dat men een zevental dagen nodig heeft om de Antenne op te bouwen; zodat de schouwburg een paar weken in de zelfde gemeente dient te blijven alvorens naar één van de zes andere gemeenten te kunnen optrekken. We zagen er de opvoering van La Guerre entre Parenthèses waarover in een vorige bijdrage gesproken werd (1).

Twee gesubsidiëerde schouwburgen, het Odéon en het TNP kregen elk een tweede zaal. Dat van het Odéon-Théâtre de France, waarvan J.L. Barrault de leider is, mag men zijn 112 plaatsen nog een kamertoneel noemen. Op dit ogenblik lopen er twee éénakters van de nouveau-romanschrijfster Nathalie Sarraute: Le Silence en Le Mensonge.

Nieuwe TNP

De nieuwe zaal van het Théatre National Populaire telt 550 plaatsen; hier zullen stukken opgevoerd kunnen worden die wegens de monsterachtige afmetingen van de grote zaal aldaar niet aan bod konden komen. Het inhuldigingsprogramma valt echter niet zo erg mee. De avond zet in met Les Ancêtres redoublent de férocité van de Algerijnse dichter-romancier Kateb Yacine. De oerinstinkten van het Algerijnse volk (wat dit ook moge zijn) tracht de auteur te vervlechten met meer aktuele toestanden. Maar het opzet blijft wazig en terzelfder tijd zo nadrukkelijk poëtisch dat Les Ancêstres zeer vlug in de kitsch-dramatiek vervalt. Soms meen je te doen te hebben met een parodie op Les Paravents van Jean Genèt. Maar nee, hoor, het wordt allemaal bloedernstig bedoeld, en het is waarschijnlijk ook allemaal met de beste bedoelingen geschreven: het resultaat blijft povertjes. Te pas en te onpas goochelt regisseur Jean-Marie Serrau met projekties en plastische mime-uitbeeldingen die echter deze pseudo-lyrische dramatiek van Yacine niet kunnen redden.

Het tweede deel van de avond bestaat uit een lange éénakter van Tankred Dorst La grande Impréciation devant les Murs de la Ville. Aan de basis ligt een zeer interessant gegeven, dat in Dorsts uitwerking niet helemaal tot zijn recht komt. Maar eigenlijk zou men een Brecht moeten zijn om zo’n rijke en tevens simpele matière te beheersen. In een fabelachtig China spelen een arme vrouw – wiens man soldaat is moeten worden – en een soldaat – in wie zij haar man heeft menen te herkennen – de komedie van de liefde. Ze vinden een gemeenschappelijk verleden uit, om hun beider hoofden te redden. Maar de Keizer gelooft hen toch niet, omdat ze zichzelf verraden.

Het stuk van Dorst beperkt zich niet tot een ‘wie-is-wie?’-spelletje, maar wordt doorlopen met metafysische en maatschappelijke flitsen. Misschien moet men het meer beschouwen als een goed operalibretto maar dat is dan ook een zeldzaamheid, want zovele dramatische tema’s die een muzikale uitwerking vragen zijn er niet!

A la Beckett

Hoe dan ook, ook zonder zang en muziek is het gegeven sterk genoeg om te boeien en te interesseren op voorwaarde dat de regisseur het met zijn akteurs krachtiger weet uit te bouwen dan hier het geval was (al is de opvoering beter dan die we een paar jaar terug in het Théâtre 140 konden zien). Nochtans was de inzet van George Wilsons’ indrukwekkend: de opkomende vrouw (zeer goed vertolkt door Eleonor Hirt) die haar beklag komt doen tegen de ‘leegte’ en antwoord krijgt van een onzichtbare Keizer. Deze konfrontatie van de zielige mens met het almachtige en het onzichtbare heeft iets Beckettiaans dat onderhand jammer genoeg niet meer volgehouden werd.

Ander kamertoneel dat sedert de aanvang van dit seizoen enorm veel sukses kent: L’Eté van Romain Weingarten. Het stuk speelt zich af in een tuin, met op de achtergrond een woning waarin twee mensen elkaar ontmoeten. Het zijn echter personages die men nooit te zien krijgt, maar waarover twee katten en twee kinderen onder andere gespreksonderwerpen praten. De wereld van de volwassenen, die van de kinderen en die van de katten leven naast elkaar, zonder dat ze elkaar ooit raken. Voor de auteur een zeldzame gelegenheid om verschillende ‘taalsystemen’ uit te proberen. De dialogen zijn gekomponeerd volgens een mengsel van absurdistische en poëtische trekken. Een soort mengsel van Dubillard en Giraudoux die de Franse toeschouwer erg schijnt te waarderen. Na de dichterlijke ‘excessen’ van Genét en zijn Paravents, na de geëngageerde orgieën van Peter Weiss in de Franse Marat-opvoering en, na de insidieuze provokatie van Pinters’ Homecoming kwam dit stuk als een blijkbaar graaggeziene verfrissing. Het zeer gunstig – m.i. schromelijk overdreven – onthaal van de Franse pers kan misschien daaraan toegeschreven worden.

Al kan ik mij dan toch nog een meer feeërieke en lichtvoetige opvoering inbeelden dan deze welke door J.-F. Adam werd geregisseerd en door Nicolas Bataile en Romain Weingarten zelf in de rol van de ‘katten die zich in mensen hebben verkleed’ werd vertolkt.

Voor de rest valt er van het commerciële front niet zo heel veel te melden, behalve dan de Tango van Mrozek en de Se Trouver van Pirandello. Voor de komende weken wordt de aandacht gespitst op twee kreaties in wat men ‘les subventionnés’ noemt: de regie van Béjart in het Théâtre de France van La Tentation de Saint Antoine van Flaubert en de kreatie van een nieuw werk van Georges Michel, met als tema de jeugd van vandaag, L’agression in het T.N.P. We komen er later op terug.

(1) Zie De Standaard van 10 maart 1967, pagina 8: Vietnam op de Seine aan Amstel en Seine.