Théâtre des Nations begint zijn festival met frisse Goldoni
Parijs, mei.
Het Théâtre des Nations dat eens als voorbeeld gold voor die grootscheepse internationale teaterfestival was de laatste jaren vervallen tot een steriel kultiveren van het exotische en het ongewone. Het heeft nu een nieuwe start genomen, o.l.v. J.L. Barrault.
Peter Brook zou het festival inzetten met de beroemde Marat-enscenering, maar de subsidieverlenende Britse overheid vond dat dit spektakel een verkeerd (lees: ondeftig) idee zou geven van het teater in Engeland. Zodat Weiss’ stuk niet in Parijs kon vertoond worden (maar daarentegen wel naar New York ging).
Het Piccolo Teatro van Grassi en Strehler bracht met Kabaal te Chiogga een opvoering die een mijlpaal in de geschiedenis betekent. Het is het resultaat van een twintig jaar lange teaterervaring en –praktijk, dat nu misschien zal opgeheven worden omdat de Italiaanse staat niet bereid schijnt te zijn dit prestigieuze gezelschap naar waarde te schatten. In de Duitse pers was er de laatste tijd zelfs sprake van dat regisseur Strehler Piscator zou opvolgen aan het hoofd van de Freie Volksbühne (West-Berlijn).
Deze Goldoni-enscenering verschilt volledig van de stereotiepe Italiaanse sfeer (met vuile was en gele spots) en Commedia-del-‘arte uitbundigheid. Het is een meer realistische volkse sfeer, zoals die moet bestaan hebben in dit Venetiaanse vissersplaatsje uit de 18e eeuw. Zelden is het vissersvolk op de scène zo echt uitgebeeld met zo weinig naturalistische middelen als hier. (Wij zijn mijlenver van Op hoop van zege!.) Dit is in de eerste plaats te danken aan Strehler zelf, maar zeker niet minder aan het hele gezelschap dat bewust-konsekwent die plastisch-realistische speelstijl weet vol te houden, en aan de dekorateur Luciano Damiani die en prachtige spel-ruimte heeft ontworpen.
Het dualisme, te weten naturalisme of stylering, waar het teater sedert een halve eeuw mee geplaagd was, werd door Strehler opgeheven. En dit lijkt mij een zeer belangrijke aanwinst voor het hedendaagse teater.
Alles doet in deze opvoering denken aan Vermeer: van de zeer specifiek belichting, over de biezondere waarde die gehecht wordt aan de voorwerpen die het bestaan begeleiden, tot de zeer eigenaardige stilte die uit het geheel opstijgt. Met ‘stilte’ wordt die ongrijpbaarheid bedoelt, die zweeft rond een objekt uit vervlogen tijden. De wereld van Chiogga lijkt ons nu onbegrijpelijk, omdat ze, definitief, voorbij is. Tevens ligt ze ons ook zeer nauw aan het hart. Verre weg in de tijd en de ruimte, maar ergens nog verbonden aan het gevoel: een dialoog van het heden met het verleden.