Nieuw werk en eenakters mode in Parijse teaters

De Standaard 27 Dec 1965Dutch

item doc

Sedert het begin van dit seizoen telt men ongeveer één kreatie van eigen bodem per maand. De zaken gaan dus, schijnbaar, heel goed. Marguerite Duras is wellicht beter bekend als romancière (Barrage contre le Pacifique) of als medewerkster aan bekende films zoals Hiroshima mon amour of Moderato Cantabile dan als toneelschrijftster. Van haar werken werden nochtans reeds eerder Le Square en Les Viaducs de Seine-et-Oise opgevoerd. Zonder al te veel sukses; in het begin van dit seizoen bracht men twee éénakters van haar La Musica en Eaux et Forêts op de planken. Het is echter vooral met Des Journées entières dans les Arbres dat haar toneelroem zich aan het fixeren is.

Deze lange éénakter is een adaptatie van een reeds eerder gepubliceerde novelle, en werd opgedragen aan Madeleine Renaud, die dan ook de hoofdrol speelt van het schatrijk oudje dat alvorens te sterven, haar onderneming in de ‘laatste Franse kolonie’ tijdelijk verlaat om haar nietsnut van een zoon te Parijs nog eens weer te zien. Tussen deze twee mensen, die van elkaar houden, maar elkaar niet kunnen begrijpen, evolueert een jong meisje, die beide begrijpt en liefheeft maar door allebei wordt genegeerd.

Echoloze liefdesbetrekkingen als hoofdtema. Maar even, zo niet belangrijker, is een tweede motief, dat zich hier doorheen vlecht: dat van de materiële reüssite die een mislukking inhoudt (de moeder) en de financiële en maatschappelijke mislukking die een soort van overwinning, of althans toch een persoonlijke bevestiging betekent voor de zoon. Helaas, wat in de novelle-versie of waarschijnlijk ook in een mogelijke film- of tv-bewerking heel wat menselijkheid, sfeer, en poëzie van de dagelijksheid moet of zou krijgen, wordt bij de overplanting naar de scène schematisch, tranerig en opzettelijk.

De personages vertolkt door zeer begaafde akteurs als Madeleine Renaud, Jean Desailly (de zoon) en Anne Doat (de vriendin) krijgen geen gestalte en Jean-Louis Barrault, als regisseur, verkrijgt alleen sfeer door oppervlakkige belichtings-truukjes. De teatrale onmacht van Duras blijkt voortdurend, maar kan misschien het best in een klein detail aangegeven worden. De moeder wordt – op een fijne manier – gekenschetst o.a. door een onverzadigbare eetlust. Men kan een aktrice er echter niet elke avond toe verplichten een immense ‘Choucroute’ te verorberen. Op zulke kleinigheden – die echter essentieel zijn aan het teater – strandt de gehele onderneming.

Tot de nieuwe Franse kreaties behoren ook nog Le Goûter des Généraux van Boris Vian en Du vent dans les branches de Sassafras van René de Obaldia, twee stukken die vorig seizoen in het Brusselse Théâtre de Poche opgevoerd werden en in ongeveer dezelfde versie te Parijs met heel veel sukses, lopen. Het Brussels Franstalig toneel kreeg meteen de reputatie van heel vitaal en experimenteerlustig te zijn. Hoe, dan ook, een vorm van ver-doorgedreven koproduktie die men graag door b.v. Amsterdam-Antwerpen of Den Haag-Brussel zou nagevolgd zien.

Vroeger was het bijna onmogelijk om éénakters opgevoerd te krijgen. Op dit moment zijn er te Parijs niet minder dan vijf schouwburgen die twin-programma’s hebben. De moeilijkheid bestaat erin twee evenwaardige tegenhangers te vinden. Dat is niet altijd even gemakkelijk. Zo gaat de pas besproken Duras met een niet te bespreken amateuristisch gedoe van Toergeniev La Provinciale. En zo kreeg een interessant werk van Audiberti een nietszeggende éénakter van Jean Vauthier (Badadesques) bijgeschoteld.

L’Opera du Monde zo heet het laatste werk van de enkele maanden geleden overleden J. Audiberti. De toeschouwer verlaat de zaal met een gevoel van spijt en teleurstelling. Spijt omdat Audiberti een boeiend tema op een onevenwichtige wijze zoals trouwens in bijna al zijn werken, maar vooral onvoldoende uitgediept heeft. Het tema kan in één zin aangegeven worden; de Bom is gevallen en een eenvoudig stropdassenverkoopstertje blijft als enige overlevende – moederziel alleen – over. Wat moet ze beginnen om niet ten onder te gaan aan de haar omringende eenzaamheid? Leren dialogeren, met de onbekende, met zichzelf. Regisseur en dekorateur waren niet in staat dit schematisch aangegeven tema verder uit te werken; alleen Emanuele Riva kon op schitterende manier aanduiden in welke richting dit allemaal had kunnen gaan. (Théâtre Lutèce).

Tot de grootste suksessen van dit seizoenbegin behoort het Pinter-programma bestaande uit twee éénakters, die ook bij ons via toneelgroep Centrum en de TV bekend zijn geworden: The Collection en The Lover. Deze twee werkjes, waarop de TV-oorsprong blijft drukken, eisen zoals alle Pinters een zeer preciese speelstijl, die het midden houdt tussen banaal realisme en ‘verpoëtizeerde matesis’. De moeilijkheid voor een Frans akteur: niet te vervallen in het boulevard-realisme of in de vlotte woordkramerij.

Zeer intelligent werd dit dan ook opgelost door een volledig andere speelstijl na te streven: een diepvriesstijl, met als etiketten erop gekleefd, goed gescheiden en neutraal gezegde tekstbrokken. Mij kon dit niet overtuigen, al moet ik erkennen dat dit waarschijnlijk de enige manier is om Pinter bij de Franse toeschouwer aanvaardbaar te maken. Het sukses van de onderneming bij het publiek duidt hierop.

Hetzelfde viel reeds op bij de jongste kreatie van Pinter, The Homecoming: te Berlijn leek het mijn al te nadrukkelijk vertolkt en te Londen – één uitzondering daar gelaten – te ‘Shakesperiaans’. De lokale pers vond het telkens een briljante opvoering. De beste Pinter-vertolkingen zijn voor mij nog altijd de Nederlandse. Wat er nogmaals op zou wijzen dat voor elk auteur, maar op zeer flagrante wijze voor Pinter, het erop aankomt in elk taalgebied telkens een nieuwe, eigen sfeer en stijl te vinden.

Het grote sukses van Virginia Woolf tracht men dit seizoen te evenaren met Love (in het Engels Luv, in het Duits Liiiebe) van de Amerikaan Murray Shisgal. Is deze reeks variaties op bekende tema’s uit de Amerikaanse schat aan complexen zoals de ongelukkige jeugd, de seksuele verhoudingen tussen partners, enz. een nieuwe vorm van boulevard-komedie?

Het boulevard-teater is echter heel sterk gebonden, ja een uitvloeisel van een welbepaalde maatschappij. Deze maatschappij is uitgestorven of aan het uitsterven: wat de stuiptrekkingen van de Parijse boulevard-zalen duidelijk bewijzen. Bijgevolg is het opduiken van een ‘moderne’ vorm van boulevard al even anakronistisch als ‘moderne’ vormen van mirakelspelen e.d.m.

Men verwijst in het geval van Love graag naar de invloed van de absurdisten. Feydeau was echter heel wat “absurder” en vooral komischer en scherper. Hij was ook organisch verbonden met zijn omgeving. Wat ik, niettegenstaande de modieuze tijdstematiek, van Love zou durven beweren. Het stuk biedt echter drie mooie rollen, en gaf te Parijs aan Laurent Terzieff de gelegenheid om een parodische studie op te voeren van Jerry Lewis. Een ander voorbeeld van een dergelijke imitatie-kreatie van de Amerikaanse speelstijl bracht Chantal Darget in het reeds eerder besproken stuk van LeRoi Jones Le Métro fantôme. Daar een mengsel van Shirley McLaine en Marilyn Monroe.

Gewaardeerd moet worden dat in deze twee opvoeringen van Amerikaans werk gestreefd wordt naar een aanpassing van de Yankee-sfeer aan de Franse mentaliteit. Vroeger was het meestal zo dat men nauwelijks het verschil kon zien tussen een oorspronkelijk Engels, Amerikaans of Russisch stuk, wat ze waren alle drie door de Franse-komedie-molen gegaan!

Parijs, december,