Notre Dame de Paris middelmatig ballet

De Standaard 20 Dec 1965Dutch

item doc

Parijs, 19 december. – Roland Petit is de laatste tien jaar meer werkzaam geweest in de States dan te Parijs. Twintig jaar geleden heeft hij met een teatraal gebaar de deur van de Opera achter zich dichtgesmakt, was daarna de inspirator van de Ballets des Champs Elysées, die over het naoorlogse Parijs een frisse wind hebben doen opwaaien. Nu heeft de Opera de verloren zoon ‘carte blanche’ gelaten om een prestigieus spektakel op touw te zetten. Een volavond-ballet, Notre-Dame de Paris naar het gelijknamige werk van Victor Hugo. In het programma schrijft Jean Cau dat niets zo gemakkelijk is dan een schandaal te verwekken in de Opera; een steek die ongetwijfeld bedoeld was voor Béjart (een andere verloren zoon) die vorig seizoen heel wat deining veroorzaakte met zijn Stravinski-hulde. Men had zich aan één van die kostelijke shows verwacht die een stad als Parijs en een eerbiedwaardige burcht als de Opera nu eenmaal nodig heeft om buitenlandse bezoekers, al dan niet van koninklijke bloede, te vergasten. Le tout-Paris, dat men voor de gelegenheid weer eens had opgetrommeld, zal misschien wel een beetje ontgoocheld zijn.

Petit heeft alles gedaan om van zijn Notre-Dame een artistiek evenement te maken. Weg met de romantische sfeer van Hugo, weg met de neo-gotiek, maar laten we sober en modern zijn! Yves-Laurent, de bekende mode-ontwerper, heeft zijn barokke verbeelding achterwege gelaten om kostuums te creëren – simpel van snit, vrij en vrank van kleur, - die om het even welke costumier zonder verbeelding uit zijn mouw kan schudden. Originele anticlimax. René Allio, architekt, regisseur en kineast (La Vieille Dame indigne) speelde suggestief met vlakken en volumes.

De torens van Notre-Dame schieten uit de grond, een zoldering komt naar beneden, pratikabels rollen over de scène. Funktioneel en inspiratieloos. Maurice Jarre, de uitstekende komponist van scène-muziek van Jean Vilars TNP, die via de film nu in Hollywood is beland, schreef een ritmische partituur, een soort kortademige Orff, die men waarschijnlijk nooit in een koncertzaal te horen zal krijgen. Nu, dat is ook niet de bedoeling van balletmuziek. Als ze maar goede koreografie inspireeert. Dat deze, ongetwijfeld, talentrijke équipe zulke middelmatige produkten leverde zal waarschijnlijk bij Roland Petit zelf liggen.

Uit Hugo’s roman heeft hij een helder skript gedistilleerd, dat zonder de minste pantomime, rekwisieten of begeleidende noot in het programma voor iedereen verstaanbaar is. Helaas, al te doorzichtig. “Als kind begreep ik niets van dans” zegt Cau, “Als men iets te vertellen heeft, dacht ik, dan zegt men het”.

Petit verhaalt door middel van dans. Maar het verhaal blijft oninteressant omdat de dans aan de erg matige kant blijft. Telkens opnieuw wordt Petit aangetrokken door dramatische onderwerpen zoals Carmen, Cyrano de Bergerac, Le Loup, en telkens weer schiet hij te kort op louter dramatisch vlak. Hij geraakt nooit aan het spectacle total dat hij blijkbaar nastreeft. Daar is hij te veel danser voor. Zijn koreografie is vlot, handig, maar nietszeggend. Hij ent vondsten op patronen die hij telkens maar weer opnieuw herhaalt. Het personage van La Esmeralda is nagenoeg hetzelfde als de zovel andere die hij voor zijn vrouw Zizi Jeanmaire reeds eerder uitdacht. Zijn pas-de-deux lijken altijd dezelfde te zijn. En de bewegingen die hij aan de vele massascènes geeft zijn een bewijs van grote handigheid, meer niet. Dit ellendig zichzelf plagiëren duidt nooit op een evolutie van de eigen stijl. Men kan Roland Petit nochtans geen talent ontzeggen. Eigenlijk is hij te veel dekorateur, heeft hij te veel ‘bon goût’ om zichzelf over te geven aan iets waarlijks kreatiefs.