Kirov-balletten overweldigen het Parijse publiek
Béjart uitgeroepen tot beste koreograaf
Parijs, 9 december. – Een maand lang (tot 20 december) kunnen de Parijzenaars zich vergapen aan de ongelooflijke bravourenummertjes van de solisten van het befaamde Kirov-gezelschap uit Leningrad. Af en toe vraagt men zich wel af: ben ik nu op de Olympiaden, of een turntornooi, in het circus, of op een balletfestival? Het wordt vermoeiender naargelang de avond vordert; vooral voor de toeschouwer, die een training in het applaudisseren heeft moeten ontberen. Met het gevolg dat de verbluffende stunt van de twintigste solist die men te zien krijgt het met heel wat minder applaus moet stellen als de gelukkige eersteling.
Een gezelschap dat gemaakt schijnt te zijn om te verbluffen; de jury was dan ook erg onder de indruk en heeft vier van de acht prijzen maandagavond aan de Russen toegekend. Terecht verdient het schitterend corps-de-ballet en de bende uitmuntende solisten deze onderscheiding. We blijven trouwens hiermee in de geest van de sportieve kompetitie, en het is normaal dat diegene die het hoogst kan springen, goud krijgt.
Nochtans mogen we niet vergeten dat meer nog dan het Bolsjhoi het Kirov de ware bakermat is van het klassieke ballet. Het oude Sint-Petersburg was de keizerlijke hoofdstad en de plaats waar de grote balletten van Petipa, Ivanov het daglicht zagen. Balanchine, Nijinski, Pavlova, Noerejev – om een greep te doen uit de beroemdheden die de Westerse danswereld bevolken, hebben hun opleiding gehad in Leningrad. Nu nog, dat merkt men dadelijk bij dit optreden van het Kirov, is er overvloed aan talent, dat echter jammerlijk verspild wordt in zinloze virtuositeit.
Konformisme
Van de balletten die op de twee verschillende programma’s stonden was er slechts één dat men modern zou kunnen noemen: Symfonie van Leningrad, van Igor Belski, op een partituur van Sjostakovitsj. Of wat er gebeurt als een antimilitaristisch tema in dans omgezet wordt. Een konformistische grafmonumentstijl die onvermijdelijk leidt naar een lachwekkend patos. (Ook Kurt Joos Grüne Tisch kan hier niet volledig aan ontsnappen.) Oerkomisch zijn in dit werk de angstaanjagende, of althans zo bedoelde, Duitse SS’ers die braafjes de akademische ‘en-dehors’-techniek repeteren, de jonge held die door een hoge borst op te zetten (letterlijk) de vijand overwint. Vanzelfsprekend komen hier ook de treurende vrouwen en de moedige jonge maagden bij te pas. Ja, dit is nu sociaal realisme, zal men geneigd zijn te zeggen. Maar dan vergeet men een beetje te vlug dat deze stijl – zij het onder andere namen – ook in het Westen heel wat aanhangers en beoefenaars telt.
De interessantste momenten waren ook niet te beleven bij de eindeloze aaneenkoppelingen van pas-de-deux afkomstig uit de meest verschillende balletten. Er is niets zo zwaar op de maag als deze opeenstapeling van ‘hors d’oeuvres’. Heel wat boeiender waren de fragmenten uit de klassieke repertoire-stukken: het tweede bedrijf uit het Zwanenmeer, De notenkraker en Les Sylphides (die de Russen onder zijn eerste titel, Chopiniana, hebben bewaard). Dit zijn werken die tot de life-stukken van het Westerse ballet behoren. Daarentegen werd La Bayadère nog maar pas bij ons herontdekt. Een fragment hieruit, Les Ombres, met de eindeloze opkomst van het corps-de-ballet besloot op schitterende manier het tweede programma.
Noch modern, noch klassiek, maar eerder ‘exotisch’ was het excerpt uit Taras Boelba door deze klassiek geschoolde mensen even goed gedanst als de Russische volksdansensembles dat zouden doen.
Het Kirov kwam zonder decors, wat ons meteen heel wat ergernis spaarde. Helaas, niet zonder muziek! ‘Alle muziek is dansbaar’, lijkt hun leuze te zijn: van een café-koncertdeuntje van M. Ponce tot de fanfare van B. Assafiev.
Laureaten
Het beste gezelschap – en, dat is ook zo als men het letterlijk, technisch, opneemt – werd dus het Kirov. De prijs voor de beste danseres ging naar Irina Kolpokova, zeer precieze vertolkster van Casse-Noisette en La Bayadère. De prijs van de pers ging naar Natalia Makarova – een zeer gevoelige Odette – en de verbluffende Joeri Solovjev, die een schitterende ‘Blauwe Vogel’ was, werd tot beste mannelijke danser uitgeroepen. Noerejev en Fonteyn waren ‘hors-concours’ daar zij twee jaar tevoren reeds bekroond werden. De gezamenlijke produktie van Giselle die zij met het Australian Ballet dansten kregen zij de Prijs van de Stad Parijs, terwijl een ‘troostprijs’ ging naar Maria Tallchieff en Peter Van Dyk (beste lyrisch koppel?) van de Opera van Hamburg, en Magdalena Popa, die de prijs ontving van de ‘beste vrouwelijke vertolking’ en dit met haar Giselle (bij de Opera van Boekarest).
Al was er luidkeels protest van een en entoesiast geroep van een ander gedeelte van het publiek, en gedeelte van de zaal, zal het niemand verwonderd hebben dat Béjart de prijs kreeg van ‘de beste koreograaf’. Verdiende beloning, al kan men betreuren dat hij hiervoor dan ook de enige serieuze kandidaat was.
Want, als dit festival van enig nut wil zijn voor de evolutie van de dans, als het wil uitstijgen boven het – hoogstaand, maar toch – schoolse vertoon van ‘kunnen’ en ‘niet-kunnen’ zal het meer aandacht moeten schenken aan het werk van de koreograaf. En zal ook Jean Robin, de promotor ervan, een gewaagder spel moeten spelen en, vermits hij toch de gehele wereld afreist om interessante gezelschappen te vinden, moeten verder zoeken dan Brussel – dat nu toch de sinds jaren de traditionele leverancier is van Parijs voor ‘experimenteel ballet’ – om aan te tonen dat de dans een kunst van heden is.