Hamburg schenkt Parijs dansgenot

Derde internationaal balletfestival

De Standaard 10 Nov 1965Dutch

item doc

PARIJS, november. – Geen enkele balletliefhebber buiten Frankrijk beschouwt Parijs nog als een interessant danscentrum. Er wordt meer en beter gedanst in Amsterdam, Den Haag of Brussel dan in wat eens de hoofdstad van de dans genoemd kon worden. De tijd van de Ballets Russes zijn al lang vervlogen. En zelfs de Ballets des Champs Elysées van Roland Petit, die in het naoorlogse Frankrijk de hoop op vernieuwing had doen ontstaan, bestaan al vijftien jaar niet meer. Waarschijnlijk is men zich toch ook stilaan bewust geworden van dit verlies aan (dans)-prestige. Getuige hiervan: het grootse opzet van het Internationale Balletfestival dat nu voor de derde maal in de Franse hoofdstad gehouden wordt. Om aan deze gebeurtenis nog meer (?) luister toe te voegen zullen aan het einde van de festivalactiviteiten zes prijzen weggeschonken worden: één voor de beste danseres, één voor de beste danser, één voor de beste koreograaf, één voor het beste decor, en één voor het beste gezelschap. Er komen vijf ensembles: uit Hamburg, Boekarest, Australië (met Noerejev en Fonteyn!), Brussel en Leningrad. Eén te weinig om de prijzen mooi te verdelen! In de jury zetelen personaliteiten uit ‘le tout Paris’: o.a. Serge Lifar, Yvette Chauviré, Felix Labisse, Marcel Achard, Pierre Balmain, Pierre Gaxotte… De keuze van deze persoonlijkheden kan eigenaardig lijken. Dat is ze minder als men weet dat ballet in Frankrijk (nog) altijd beschouwd wordt als één van de kunsten waar alles afhangt van de ‘bon goût’. De juryleden zijn dan ook, voor een groot deel althans, meer mensen met een brevet van ‘goede smaak’ dan echte balletspecialisten.

Het Ballet van de Opera van Hamburg mocht de reeks openen. Het is geen opwindende artistieke, doch wel een interessante gebeurtenis geworden. Dit gezelschap zou heel wat meer indruk hebben kunnen maken met balletten van Balanchine die ze op het repertoire heeft staan, en na het New York City Ballet wellicht ook het beste danst. Nu was er slechts één werk van Balanchine op het programma, en niet eens een groot of belangrijk werk.

Het Divertissement uit Orpheus en Eurydice van Gluck is een evocatie van de ‘ballets de cour’. Door zijn pastiche-karakter en zijn juist aanvoelen van het begrip ‘stijl’ wordt het een aantrekkelijk ding. In de luisterrijke decors en kostuums van Rouben Ter-Aruiunian was voornamelijk het pas-de-deux gedanst door Peter Van Dijk en Maria Talchieff (ex-echtgenote van Balanchine) van hoog gehalte. Balanchine heeft met dit gezelschap een paar van zijn werken ingestudeerd. Zijn invloed blijft over het gehele ensemble hangen en niet in het minst over de werken van Peter Van Dijk: hoofddanser, hoofdkoreograaf en leider van het gezelschap. Epigonen van Balanchine hebben het echter niet gemakkelijk.

Muziek-beweging

In Scènes de Ballet wil Van Dijk gewoonweg doen wat Balanchine zo superieur kan: muziek in bewegingen omzetten. Een vertaling die een grote muzikaliteit vereist en een precies aanvoelen van stijl. Dit laatste bezit Van Dijk niet: zijn Stravinski wordt of te romantisch of vervalt in mechanische koelheid.

Ook Poème, op Verklärte Nacht van Schönberg, duidt op eenzelfde onmacht. De akademische techniek vloeit op weinig overtuigende manier over in die van de vrije dans. Men blijft zweven tussen een formalisme en patos. De mooie beheersing van het koppel Van Dijk-Talchieff (die ook hier een nog altijd grote akkuratesse en elegantie vertoont) kan het werk niet redden van de eentonigheid.

Met Sinfonia blijft de koreograaf bij het zuiver muzikale ballet, zonder literair of dramatisch argument, maar ditmaal in een lichtere, humoristische, ja soms, burleske stijl. Hier valt dan ten volle op dat hij de nodige feeling mist om de partituur die (de 9e Symphonie van Sjostakovitsj) in zijn kleinste nuanceringen direct en ongedwongen in danstermen om te zetten. En dat mag men bij zulke muzikale balletten een erg groot tekort noemen.

Stoer-toegewijd

De Hamburgers dansten met toewijding, soms een ietsje stoer, maar technisch altijd gaaf. En solisten als Uta Graf, Christa Kempf en Heinz Claus bezitten heel wat kwaliteiten. Van de drie gezelschappen die ongeveer even oud zijn (het Dansteater, het Ballet der XXe eeuw, en het Hamburgse) is het Duitse ongetwijfeld technisch het sterkste. Typisch voor de Duitse situatie van het ogenblik is het gemis aan persoonlijkheid op koreografisch vlak. Het instrument is er, zoals te Berlijn, en ook Stuttgart, goed gevormd: het wachten blijft echter op een ‘inspirator’.

Sommige beginnen hiermee, en werken dan verder aan technische vervolmaking. Andere vangen aan met organizatie en techniek, en wachten dan het sprankeltje genialiteit af?

Dit laatste is wel degelijk de ‘German way of life and dance’, waarvan het Ballet van de Opera van Hamburg een mooi voorbeeld vormt.