Elk Berlijn heeft zijn kultuurfeest

Berliner Festwochen en Festtage

De Standaard 23 Oct 1965Dutch

item doc

West-Berlijn, 21 oktober. – Men kan zich afvragen waarom er te West-Berlijn, waar er op teatraal, muzikaal en operagebied toch heel wat gebeurt, geen belangrijke balletgebeurtenissen plaatsgrijpen. Deze vraag mag misschien wel in verband gebracht worden met het feit dat Tatjana Gsovski er sedert twintig jaar de scepter zwaait. Zij nam tijdens de Festwochen afscheid van de Deutsche Oper met twee laatste balletten. Capriccio, op een partituur van Rolf Liebermann is een biezonder zwakke interpretatie van het, ook in de balletwereld, eerder versleten patroon van het driehoeksgeval. Boris Blacher schreef een nieuwe partituur voor Tristan, dat misschien hier en daar wel goede momenten kent, maar toch maar brokkelig blijft in zijn geheel. Het tema van Tristan en Isolde werd door Gsovski inspiratieloos uitgewerkt. Noch in de groepssekwensen, noch in de pas-de-deux stijgt haar choreografie uit boven het twee-dimensionele. Dit betekent dat zij nooit een verstijfde passer-en-winkelhaakestetiek te boven komt, en hierin ook werkelijk een dimensie mist. Het blijft allemaal bij min of meer mooie posen, in kleurrijke kostumes en modieuze decors van Jacques Camurati.

Het moet echter toegegeven worden dat het ballet van de Deutsche Oper sterk en goed gedisciplineerd is, wat voornamelijk opviel tijdens de vorige première (in maart) waarop de nogal moeilijke Aimez-vous Bach van MacDonald, gecreëerd werd. Dat is dan toch – een niet geringe – verdienste geweest van Gsovsky een goedgevormd, zij het misschien weinig persoonlijk ensemble te hebben achtergelaten. Het zou werkelijk jammer zijn dat haar opvolger dit prachtige instrument niet zou weten te bespelen met meer kreativiteit.

De andere kant

Terwijl aan de ene kant van de muur de Berliner Festwochen gehouden worden, lopen aan de andere kant de Berliner Festtagen, met voornamelijk gezelschappen uit het Oosterse blok. Zo hebben we er b.v. het Nationaal Ballet van de Opera van Belgrado kunnen zien, dat op zijn programma, naast een klassiek tweede bedrijf uit het Zwanenmeer ook enkele moderne werken op muziek van hedendaagse komponisten had staan. Balletten waarvan de koreografie zwaar op de hand is, vol van ‘hedendaagse’ tragiek in modernistische posen en intellektualistische krampachtigheid uitgedrukt. Eigenlijk karakteristieken die men terugvond in de zopas besproken Westberlijnse balletavond. In Vibrationen van Vera Kostic (muziek van Kresimir Fribec) hebben we iets dat op een zwakke Béjart lijkt.

Enkele laterale groepsopkomsten in een schuivend-glijdende beweging zijn hier treffend. Maar hier, zoals in een ander werk, Die Verlassene van Dimitri Parlic (geen onbekende voor de Brusselse balletliefhebbers: zijn Wonderbare mandarijn kon men enkele jaren geleden in de Munt zien) hebben we te doen met een gespannen, tragische dansuitdrukking die onovertuigend werkt. Nu is ‘tragiek’ een begrip van literaire ‘oorsprong’ die men niet zo makkelijk in bewegingen kan omzetten.

Tomaszevsky

In 1962 meen ik, kon men in ons land voor het eerst kennis maken met het Pools pantomimegezelschap van Henryk Tomaszevsky. Dit ensemble is nu een tiental jaren oud en verschilt grondig van al het andere wat we op pantomimegebied kennen. In tegenstelling met alle andere pantomimekunstenaars heeft Tomaszevsky niet de ‘kunst van de stilte’ bij Decroux, Barrault, Marceau of Lecoq geleerd. Is het daarom ook dat zijn pantomimekunst nu zo ver afligt van de Franse pantomimekunstenaars en hun epigonen? Opvallend is bovenal de grote dynamiek en de mannelijkheid van al zin werken. De kalme, ingetogen, licht-poëtische, soms ook wat zoeterige sfeer die men meestal met pantomime vereenzelvigt, moet men bij Tomaszevky niet zoeken. Zijn bewegingskunst is soms rauw, altijd op de man af, en staat nooit op zichzelf. Nooit vindt men bij hem dit kultiveren van de beweging om de beweging, dit estetisch narcissisme dat de pantomimekunst op zo’n gevaarlijke manier kan ondermijnen. Dit komt ook – en dat is dan het tweede hoofdkenmerk – doordat zijn pantomimekunst sterk teatraal is.

Hij schrikt er geenszins voor terug aan zijn regie heel wat plastische elementen toe te voegen, de muziek veelvuldig te gebruiken en van de mimekunst terug een soort van teater te maken. Een teatervorm die we misschien een beetje vergeten waren, en die men het best zou kunnen vergelijken met de Chinese of de Japanse. De overeenkomsten met de Kabuki, die het te West-Berlijn optraden, was soms opvallend. In diezelfde geest zou het geenszins verwonderen dat Tomaszevsky binnenkort ook terug het woord zou invoeren, zonder aan zijn eigen stijl afbeuk te doen.

Wat in dit nieuwe programma zwak blijft zijn de komische nummers. Een mengsel tussen Slavische groteske en Westers surrealisme dat mij niet kon overtuigen. Tomaszevsky beschikt nu over een uitstekend gezelschap, twintig man sterk, waarmee hij een unieke plaats ingenomen heeft in de wereld die zich uitstrekt tussen het drama en het ballet.