Democratisering door cultuurparticipatie: utopie of werkelijkheid?

Bespreking van Rik Pinxten, 'De artistieke samenleving'

Oikos May 2004Dutch
Oikos 29, lente 2004, pp. 60-62

item doc

Bespreking van Rik Pinxten, De artistieke samenleving. De invloed van kunst op de democratie, Antwerpen/Amsterdam, Houtekiet, 2003, 176 pp., ISBN 90 5240 723 1

De titel is enigszins misleidend, want De artistieke samenleving is geen boek over kunst. Antropoloog Rik Pinxten wil het woord ‘cultuur’ vermijden en verder nadrukkelijk deconstrueren omdat het vele betekenissen heeft, verwarrend is en al te vaak gebruikt wordt als middel tot discriminatie. Hij houdt een pleidooi voor participatie, inclusie en diversiteit en ontwerpt zo een project voor het nieuwe Europa. Kunst zal de wereld niet redden, maar kan volgens hem bijdragen tot een emancipatieproces: “Een rechtvaardige en duurzame samenleving kan alleen maar mee bewerkstelligd worden door de mens als cultuurwezen en vooral als cultuur maker hoger te waarderen. Cultuur kan een instrument zijn om menswaardiger en socialer samen te leven.” (p. 11)

In een eerste deel onderzoekt Pinxten vormen van cultuurparticipatie als bijdrage aan een bredere belevingswereld, ontwikkeling van de gehele persoon en een rijker mensbeeld. Tegenover de eenzijdige plek van de mens in onze ‘kennismaatschappij’ die op uitwisseling van informatie stoelt, plaatst Pinxten (lichamelijke) beleving, dialoog en interactie. Zo komt hij tot een definitie van ‘inclusie’, die de totale persoon aanspreekt, kunst en cultuur ervoor moet hoeden dat ze worden ingezet voor de uitsluiting van bepaalde groepen, en aandacht heeft voor verschillen in eenzelfde maatschappij als voorwaarde voor een duurzame samenlevingstoekomst.

Pinxten duidt de problematiek op een genuanceerde manier, maar loopt vast als hij zoekt naar concrete artistieke toepassingen. Het promoten van cultuurproducten, gericht op inclusie en innovatie, is dat niet erg abstract? Probleem is dat Pinxten steeds met gecanoniseerde kunst op de proppen komt en zo zijn theoretische inzichten banaliseert. De stukken over architectuur en stedenbouw zijn interessanter, zoals de problematiek van ‘gentrificatie’ waar hij meermaals op ingaat: een fenomeen waarbij armere bevolkingsgroepen uit hun wijk moeten verhuizen als die opgeknapt wordt door kapitaalkrachtige bouwheren. Een tweede probleem zijn de beleidsvoorstellen die Pinxten doet: ze zijn weinig technisch opgevat, waardoor hun bruikbaarheid voor beleidsmakers erg vaag blijft.

Goed uitgewerkt is het hoofdstuk over ‘socio-artistieke initiatieven’, dat niet enkel over cultuurparticipatie van toeschouwers gaat, maar over de actieve inzet van burgers in die projecten. Voormalig cultuurminister Bert Anciaux (Spirit) had enkele zaken op het oog toen hij de subsidiepot voor socio-artistieke projecten in het leven riep: door participatie moeten burgers uitsluiting op basis van cultuur kunnen overwinnen; keuze van onderwerpen dient van onderuit te gebeuren en niet vanuit een bevoogdende hoge cultuur; cultuurparticipatie moet een politiek-emancipatorisch effect hebben. Pinxten gaat in op het belang van de artistieke component als kwaliteitsvoorwaarde en plaatst vraagtekens bij de veronderstelling van het emancipatorische effect. Het is immers niet ondenkbaar dat er een zachte vorm van segregatie ontstaat, waarin bepaalde sociale groepen in hun achterstandspositie worden geconsolideerd. Maatschappelijke integratie in de hele maatschappij en diepere democratisering door cultuurparticipatie zijn niet vanzelfsprekend.

Wat ons bij het project brengt dat Pinxten voorstaat: “Geen regionalisme, maar lokale specificiteit in dialoog met universaliteit. Dat is pas Europees: een grote universele aanspraak (gelijkheid, vrijheid, solidariteit) gekoppeld aan een diep gevoel van diversiteit door de talloze lokale verschillen.” (p. 55) Het ontwikkelen van vaardigheden van burgers om democratisch met diversiteit om te gaan is vandaag de uitdaging om het project van de Verlichting te herformuleren, immers: “de huidige maatschappij is gekenmerkt door diversiteit en door erkenning van diversiteit, het weze geslacht, cultuur of generatie.” (p. 76)

In een tweede deel behandelt Pinxten kwesties van identiteit (individu, groep en gemeenschap), analyseert koloniale opvattingen die niet-westerse en oudere identiteiten geschiedenis en verandering ontzeggen, geeft toelichting bij vormen van fundamentalisme en essentialisering van cultuur als politiek instrument. Hij levert uitgebreid kritiek op monoculturalisme en op multiculturalisme, omdat ze beide voorbijgaan aan universele mensenrechten. Vervolgens formuleert hij zelf een derde model van een basismaatschappij waarin ook ruimte is voor eigenheden en confronteert dat ook met de problematiek van stedelijkheid en globalisering. “De moderne staat kan slechts bestaan in de mate dat universele rechten worden erkend, dus dat lokale bindingen en beperkingen verworpen worden.” (p. 93) Binnen dat juridische kader waarin burgers universalistische principes onderschrijven, pleit Pinxten voor een waardering van de persoon, met leerprocessen en intermenselijke dialoog als belangrijkste aandachtspunten.

Een derde deel is een uitgebreide case study over het kunstenforum De Krook in Gent, waarin Pinxten en zijn onderzoeksgroep Vergelijkende Cultuurwetenschappen aan de UG een theoretisch kader ontvouwen ter ondersteuning van het project van Gerard Mortier. Deze studie en de polemiek rond De Krook kwamen reeds uitgebreid aan bod in Oikos 22, 3/2002. Alle thema’s van Pinxten keren in dit voorstel terug: een rijke beleving als basis voor participatie, inbedding in een lokale context met aandacht voor een Europees verhaal, architectuur en stedenbouw, virtualisering en nieuwe kunst, leerprocessen tegenover reproductie, diversiteit en interculturalisme, en last but not least het ontwerpen van een publieke ruimte waarin “we de ‘ander’ letterlijk ontmoeten in de fysieke ruimte en figuurlijk in de symbolische ruimte van het kunstwerk.” (p. 137) Het project heeft grote ambities, maar gaat nergens concreet in op actuele tendensen in de kunst en heeft nog minder oog voor de bestaande artistieke dynamiek in Gent en daarbuiten. Wat kan een hoogdravend discours over lokale inbedding en doorlaatbaarheid dan nog betekenen?