Bandwerk met olijfolie als glijmiddel
Jan Fabre creëert ‘Quando l’uomo principale è una donna' in Théâtre de la Ville
Coryfeeën hebben veel te vertellen. Gezien hun ongebreidelde creatiedrang maken ze veel en/of lange stukken, overproductie mag geen probleem zijn. Als genieën nemen ze bovendien hun eigen fantasma’s dermate serieus dat ze kunst, wereldpolitiek en sjamanisme weleens verwarren. Wat het publiek moet denken van zoveel grootheidswaanzin doet hun niet terzake. Deze week was het weer prijs: met Quando l’uomo principale è una donna creëerde Jan Fabre een “hommage aan de vrouw”, een danssolo opgevoerd door ‘s mans nieuwste fetisj Lisbeth Gruwez.
Gekleed in een zwart manskostuum betreedt Gruwez de scène en voert een ritueel op. Aan haken hangt ze flessen olijfolie op, totdat er een twintigtal in de lucht bengelt en plasjes op de dansvloer druppelen. De figuur rookt een sigaret, zet wat stoere passen, transformeert soms in een machotype om er even later weer ongedwongen bij te lopen. Soms werkt dat rollenspel als een geslaagde uitvergroting van Gruwez’ androgyne uiterlijk. Intussen zingt ze het liedje ‘Nel blu dipinto di blu (Volare)’ en begint zich een cocktail te bereiden.
De drank smaakt flauw, het is allemaal dat niet. Er moet theater gemaakt worden, op naar het groteske! Uit de broek diept ze een paar, of beter drie glazen bollen op, kloten aan je lijf kun je nooit genoeg hebben. Volgen een jonglerienummertje en wat flauwe grappen over de heren in het publiek. En er moet gedanst worden, op naar de getemde wildheid! Het vest vliegt uit, met virtuoze passen dans Gruwez langs diagonalen, tussen de olieplasjes door. Ze duikt naar de vloer, haar hybride gedrag krijgt beestachtige trekjes.
Tot er geen maat meer op staat, de olijfolie rijkelijk over de Bühne vloeit en de danseres naakt kronkelend en spartelend doorheen het goedje glijdt. Overvloed, vrouwelijkheid! Maar het kan nog excessiever en obscener. Blakend van levenskracht richt de danseres haar onderkant ten hemel, zet de wereld op zijn kop en toont ostentatief haar geslacht aan het publiek. Ah, L’origine du monde! Ontbreekt nog welgeteld een olijf, gedrenkt in het juiste sap, en die cocktail smaakt heerlijk. Perfetto!
Welk betekenisregister denkt Fabre vandaag nog open te trekken met Quando l’uomo? Twijfelachtig of er veel vrouwen zitten te wachten op zo’n hommage, daarvoor brengt Fabres archaïsche vitalisme een te weinig complex mensbeeld met zich. Dat Fabre hier als regisseur de touwtjes in handen heeft en een vrouwelijke performer in een obscene rol dwingt, is weinig fijnzinnig, maar het valt te duiden binnen zijn kunstopvatting. Reflecties op schoonheid en geweld zijn echter ver te zoeken, het ontbeert de voorstelling aan een kritisch vormbewustzijn. De theatrale excessen brengen welbeschouwd een slappe dramaturgie, flauwe beelden en weinig ontwikkelde choreografie. Precies dat is een aanfluiting van de goede smaak: Quando l’uomo is niet eens goed theater maar banaal bandwerk.