Theater als verspillingsritueel
Notities bij de performance ‘For those who didn’t pay attention in chemistry class’ van EAU
Op 22 mei 2002 presenteerde het Antwerpse kunstencentrum Monty zijn achtste parcours Rammatutti, waarbij Mrs Meyer-Keller, Mrs Bachzetsis en Mrs Eisenreich het Japanse Paviljoen inpalmden met de performance ‘For those who didn’t pay attention in chemistry class’, een toonmoment van wat later een voorstelling zal worden.
Hoewel, voorstelling is misschien niet het juiste woord voor iets wat zich presenteert als performance-installatie. De toeschouwers worden in een ruimte uitgenodigd waarin een witte dansvloer weliswaar een speelvlak markeert, maar ze zijn verder vrij om te zitten, hangen, gaan en staan waar ze willen. Op dat speelvlak: groenten en fruit, kerstverlichting, blikken tomatensoep, een opblaasbaar plonsbad vol rode kool-bladeren, opengeknipte theezakjes die willekeurig rondgestrooid werden, alles welbeschouwd een hoop rotzooi dus. Ergens daartussen: drie performers die zich zeer traag bewegen, al liggend en met veel precisie de ene pose na de andere aannemen, en dat op een reeks soepblikken die als sokkel dienen. Het geheel is grotesk, het lijkt in zijn verstilde chaos wel een barok stilleven. In de ruimte met daglicht werpen slechts twee fotografenspots indirect extra licht op het gebeuren, als om de traagheid en het beeldende karakter ervan nog te onderstrepen.
Na een tijdje komt er schot in de zaak, al is het moeilijk om echt van een verloop te spreken: de handelingen volgen elkaar schijnbaar zonder onderling verband op. En wat voor bizarre handelingen weeral, het zijn eigenlijk trucs: Eva Meyer-Keller zet een aardappel onder stroom tot hij zwartgeblakerd is, Uta Eisenreich balanceert een vol glas water op haar voorhoofd, gaat vervolgens liggen en komt weer recht. Deze handelingen lijken banaal, maar vragen aandacht door de wijze waarop ze worden uitgevoerd, en juist daarin worden bepaalde zaken aan de orde gesteld.
Neem bijvoorbeeld het caféverhaal dat Alexandra Bachzetsis vertelt in gebrekkig Engels, zich onderwijl excuserend voor haar taalgebruik, dan toch maar even in het Frans verdergaand om vervolgens de hele clou in de mist te doen gaan. Wat rest is slechts de handeling die besluit: een theezakje dat in brand wordt gestoken en daardoor omhoog vliegt. Die figuur van het opstijgende theezakje zal nadien overigens veelvuldig herhaald worden, als een vederlicht en bijna verheven gebaar dat fel contrasteert met al de banaliteit die tentoon gespreid wordt. Meer nog is het een gebaar dat zich ironisch gedraagt tegenover de gebruikelijke dans- of theatervoorstelling, want wat hier aan de orde lijkt is een idee van ‘falen’, zij het dan niet gecultiveerd als principe dat processen voortstuwt, maar integendeel sterk verbonden met alledaagsheid en populaire cultuur.
Die populaire cultuur wordt trouwens met een grote helderheid opgevoerd, met duidelijke verwijzingen naar gebruikte bronnen. Van tijd tot tijd wordt er bijvoorbeeld een act opgevoerd met maandverband en blauwe testvloeistof, die doet denken aan tv-reclames. Of de fameuze reclames voor wasproduct, brengen huisvrouwen daarin geen middeltjes tegen het falen aan de man? Typologisch gesproken situeren de handelingen, acts en trucs zich helemaal in de wereld van televisie: voor elke kleinigheid draven nog eens twee extra assistenten op, terwijl er muziek van onder meer Frank Sinatra weerklinkt. En tegelijk is het allemaal zo on-theatraal, on-sexy en zelfs onbeholpen gebracht, zij het paradoxaal genoeg met trefzekere hand.
Nog zo’n treffend moment dat de aangehaalde elementen verbindt: Bachzetsis trekt op scène een bikini aan, maar zonder zich eerst uit te kleden en dus met hopeloos veel gewriemel. Als een jong meisje in het zwembad, of beter nog de balletles, verlegen om zich om te kleden in het bijzijn van haar vriendinnetjes. In de poging haar naaktheid te verbergen, maakt dat meisje veel meer zichtbaar dan haar lief is – en waar Bachzetsis dan ook gretig op uit is. Met name de angst te falen in het aanschijn van een ideaal en gemediatiseerd vrouwbeeld, en bovendien de hele lusteconomie die daarop stoelt en in het semi-publieke karakter van de kleedpartij wordt opgeroepen. Subtiele strategieën van zichtbaarheid, van verbergen en ontsluieren, die verwijzen naar het obscene karakter van bijvoorbeeld de reclamewereld.
Om daarmee ook even het denken van de Franse filosoof Georges Bataille aan te raken: hij theoretiseerde ‘verspilling’ als een ritueel waarin excessen gereguleerd worden en een obscene lusteconomie in stand gehouden. In het geval van onze houding tegenover tv-reclame: obsceen omdat we loochenen dat ons verlangen zicht richt naar ideaalbeelden die zich nooit zullen verwerkelijken. Het exces dan: aanhoudende pogingen in dit licht om ons falen te overschrijden, excessief koopgedrag enzovoort. Orde in de huishouding van onze verlangens brengt daarom evenzeer een beweging van wanorde met zich mee, omdat de regulering van de chaos steeds inefficiënt is en dus een restfractie kent. Het lijkt erop dat de berg rotzooi waarin de drie dames hun acts opvoeren qua vorm nauw aansluit bij de betekenisdynamiek die de handelingen ontketenen.
Het evenwicht dat betracht wordt in alledaagse rituelen staat daarmee op één lijn met de onttakeling van de hiërarchie van het traditionele theater die aan de orde is in ‘For those who didn’t pay attention in chemistry class’. Wat het gebeuren beheerst is een vorm van horizontaliteit die zich op meerdere vlakken uitspreidt. Tijdelijk, omdat het verloop slechts bestaat uit een juxtapositie van gelijkwaardige acts. Ruimtelijk, omdat de opstelling van het geheel als een landschappelijke installatie in alles het tegendeel is van een frontaal georganiseerd theater. Dit hertekent ook radicaal de band met het publiek, dat deelt in de horizontaliteit omdat de voorstelling radicaal democratisch is qua vorm, ze opereert op een energieniveau dat toeschouwers en performers delen en is daarom erg open. Bedenk daarbij dat de thematiek zo doordrongen is van alledaagsheid en populaire cultuur, dat de idee van afstand als basisvoorwaarde voor het traditionele theater veraf is.
Deze strategieën van horizontaliteit worden ook voortdurend zichtbaar gemaakt door de trucs die niet werken en in dat falen in dubbele zin vals zijn: ze lukken niet én zijn daarom ook geen hoogtepunten in wat een theatrale neurose moet blijven. Volharding in de theatraliteit blijkt een exces dat het theater gedurig ontmaskert en daarin veel vertelt over ons dagdagelijkse doen en laten, onze verlangens en beperkingen. Die inzet maakt van ‘For those who didn’t pay attention in chemistry class’ een boeiend experiment.