Alice in Wonderland

Architect Willem-Jan Neutelings over het Arenbergproject van Stuc en Klapstuk

Veto 15 Mar 1999Dutch

item doc

Vorige week stelden Stuc en Klapstuk hun Arenbergproject voor. Tegen september 2001 zullen het kunstencentrum en de organisatie voor dans verhuizen naar het complex aan de Naamsestraat. Het gebouw wordt tegen die tijd grondig aangepakt door de gerenommeerde Nederlandse architect Willem-Jan Neutelings. Hij wil het labyrintische gebouw een nieuwe transparantie en openheid geven. Hoe ging de man te werk om voor het uitgebreide eisenpakket een geschakeerde architectuur te creëren?

Neutelings: “We zijn begonnen met een haalbaarheidstudie. Eerst werden alle delen van het Arenberginstituut bekeken: wat is bruikbaar, wat is in goede staat en wat niet? Dat was al een serieus probleem, want grote delen van het gebouw zijn echt verkommerd omdat ze sedert twintig jaar niet onderhouden zijn door de unief. Dan hebben we heel intensief een programma samengesteld: wat is er nodig en welke relaties moeten tussen de ruimtes bestaan? Vervolgens hebben we een budget vooropgesteld op basis van die gegevens. Dat geheel vormde een soort uitgangspunt waarmee we aan het werk zijn gegaan. We zijn een aantal opties gaan onderzoeken, die varieerden de voorbije twee jaar van volledige sloop tot volledige renovatie. Uiteindelijk hebben we nu een goed evenwicht gevonden tussen het bestaande gebouw, verbouwing en herinrichting, het eisenpakket en de werking van Stuc en Klapstuk, en de financiën.”

Veto: Ziet u het grotere aandeel van renovatie als een compromis van uw kant, tegenover de vrijheid van een nieuwbouw?

Neutelings: “Neen, het was eerder een uitdaging, zowel financieel als architecturaal. De allereerste keer dat ik het gebouw kwam bekijken dacht ik: ‘Die opdracht aanvaard ik niet. Met dit gebouw kan ik niets doen. Dat wordt alleen maar ellende.’ Nu ben ik zelf heel tevreden. Het is natuurlijk een gebouw met veel achterstallig onderhoud, een gebouw dat jaren halfleeg heeft gestaan. Maar het voornaamste probleem was dat het een heel labyrintisch gebouw is. Je moet echt je weg zoeken, terwijl het juist de bedoeling van Stuc was om een meer heldere en samengebalde structuur te scheppen. Eigenlijk was er ook geen enkele bestaande ruimte waar ook maar één functie zou kunnen passen. Elke ruimte was te laag, of te smal, of er was te veel lawaai. In die zin was het helemaal niet zo evident. Maar aan de andere kant, als je er langer over na gaat denken, is het ook een fantastische ruimte. Bovendien denk ik dat het Stuc niet zou kunnen gedijen in een blinkend, totaal nieuw gebouw. Ik denk dat de combinatie van oud en nieuw, het niet helemaal gelikte, goed past bij een kunstencentrum, en bij het soort avant-gardesfeer dat er hangt.

Metafoor

Veto: Hoe bent u ertoe gekomen om van dit labyrintische gebouw een kleine stad te maken, met talrijke ruimtes met een eigen identiteit of metaforische invulling rond een patio?

Neutelings: “Dat is eigenlijk niet mijn idee, maar een idee van de artistieke leiding van Stuc en Klapstuk. Het gekke is dat je in de huidige situatie van Stuc, waarbij je door de stad loopt om naar de Vlamingenstraat of de dansstudio te gaan, ook een confrontatie met een klein stukje stad vormt. De zalen hebben hun eigen identiteit, als huizen. Eigenlijk is het idee zo dat je in het plan ook zo'n stadje hebt met verschillende zalen, weliswaar veel dichter bij elkaar. Daardoor geef je veel meer expressie aan de werking van een kunstencentrum, met heel veel verschillende soorten mensen en gegevens: dans, theater, muziek, studenten, grote groepen. In die zin is een kunstencentrum een metafoor voor een levende stad en sluit ook de complexiteit van Arenberg goed aan bij de complexiteit van een stad.”

Veto: Die heterogeniteit en complexiteit geeft elke ruimte een duidelijke identiteit. Het samengaan van een architecturale en functionele schakering vormen een soort van tapijt, een typologische esthetiek. Is het gebouw flexibel genoeg om het theater van de komende decennia een plaats te geven?

Neutelings: “Ja en nee, ik geloof op geen enkel vlak in permanentie, noch op maatschappelijk vlak, noch op het vlak van architectuur, noch op het vlak van theater. Ik denk dat het leuke van dit concept is dat we het achterblok laten staan zoals het is. Voor mijn part wordt het binnen tien jaar opnieuw verbouwd. Ik denk dat het goede van dit gebouw en dit ontwerp is dat het niet één kant en klaar ding is. Dat brengt een flexibiliteit met zich mee waardoor je frequent kan wisselen. Het lijkt misschien weinig wendbaar omdat elke zaal zo specifiek gericht is op haar doel en bovendien een specifiek karakter bezit. Maar tegelijkertijd kan je daardoor aan elke zaal afzonderlijk kleine aanpassingen doen. Over de flexibiliteit van theater hebben we trouwens grote discussies gehad. Het lijkt alsof je met de zogezegde zwarte doos alles kan doen, maar in feite kan je er niets mee aanvangen. Het is niet meer dan een karakterloze ruimte. Kunst en architectuur hebben nood aan identiteit.”

Veto: Je merkt ook dat er in het theater vandaag de dag een typologische esthetica ontstaat. Theater wordt steeds meer gemaakt voor de huiskamer of op locatie. Misschien is dit het eerste theatergebouw waar de hedendaagse evolutie in theater en in architectuur zich samen voortbewegen?

Neutelings: “Dat is zeker een ambitie die we hebben. Het bizarre is dat je voldoende theaterhuizen hebt en dat groepen toch op zoek gaan naar lege fabrieken of slachthuizen om te gaan spelen. Ze moeten daar ongelooflijk veel moeite doen om de nodige elektriciteit te krijgen, lampen op te hangen. Dus je ziet dat er zeker nood is aan een soort karaktervolle gebouwen die uitnodigen tot een bepaald gebruik, veeleer dan het soort theaterzalen die we nu hebben. Het idee is dat we iets willen maken dat op zichzelf staat, iets dat er gewoon stáát. Je hebt ook de Zuilenzaal of de Dansstudio. Mensen treden er heel graag op, precies omdat die zalen iets op zichzelf waardevol zijn.”

“Het Arenberginstituut heeft nu al iets van de kwaliteiten van een verlaten gebouw, het is als geheel ook erg karaktervol. De voorkant is een hele brede gevel waar bovendien een gebouw op een heuvel achter zit waar je zo in kan verdwalen. Dat willen we precies versterken. Maar ik wil zeker niet de pretentie hebben te zeggen dat in een fabriek spelen nu overbodig wordt.”

Veto: Het concept is echt ambitieus. Bent u bij uw onderzoek gelijkaardige pogingen tegengekomen in uw zoektocht doorheen de theaterzalen van Nederland?

Neutelings: “Nee, we hebben vrij veel theaters bezocht en ik heb zulke concepten niet gezien. Het is natuurlijk wel zo dat het idee heel oud is. Theater is ontstaan op pleinen; er werd op karren gespeeld. Alle mensen stonden eromheen of hingen uit hun ramen, en vanuit die situatie zijn ook de eerste theaters ontstaan. Het was een soort speelvloer met loges; een afspiegeling van de natuurlijke situatie waar mensen vanuit een soort raampjes naar de scène keken – zoals in het oude Globe Theatre van Shakespeare bijvoorbeeld. Die vorm is geëvolueerd naar een hoefijzertribune, waarbij de scène steeds meer naar achter werd verplaatst, verder van het publiek. Nu zie je dat de theaterwereld opnieuw gaat zoeken naar marktpleinen en fabrieken. Wij willen daar ergens tussenin zitten, door een nieuw soort publieke ruimte te creëren. Ik kan me bijvoorbeeld voorstellen dat er meer voorstellingen zullen plaatsvinden op de patio dan in de grote zaal. De patio is een soort marktplein.”

Knooppunt

Veto: Het hele gebouw moet begrepen worden als een soort marktplein waar alles door elkaar stroomt. Er is letterlijk een grote transparantie, je kan vanop de patio binnenkijken in de kantoren, maar evengoed in de grote zaal.

Neutelings: “We willen absoluut elke vorm van hiërarchie vermijden. Het is geen verzameling van zalen waar ook nog eens een foyer en een vestiaire zijn aangeplakt. Elke ruimte is met haar functie en karakter een soort evenwaardig knooppunt. Ook de zalen zijn niet echt gedefinieerd qua circulatie. Er zijn voor elke zaal verschillende ingangen zodat je ze telkens op een andere manier kan betreden, via het dakterras, via het podium, via een balkon. De openheid staat centraal, samen met de zichtbaarheid van de talrijke dingen die tegelijk gebeuren.”

Veto: Levert de letterlijke transparantie van het gebouw een eenmakend beeld op indien je vanaf de patio kijkt?

Neutelings: “Ik denk het niet. In die opengemaakte maquette lijkt het inderdaad zo, maar als ze gesloten is, is het meer een Alice in Wonderland, een soort gangen met deurtjes en achter elk deurtje zit iets anders. Ik denk zelfs dat je van wat er in de grote zaal gebeurt vanop de patio net weinig genoeg ziet om je nog nieuwsgierig te maken.”

Veto: Verbergen de gevels aan de Naamsestraat en de Schapenstraat de openheid de schakering van het instituut niet?

Neutelings: “Een kunstencentrum moet het natuurlijk niet hebben van haar gevel, de programmatie is haar uithangbord. Een kunstencentrum als deSingel in Antwerpen ligt zelfs buiten de ring. Het Arenberginstituut moet wel via de ervaring bijblijven als je er eenmaal bent. De identiteit van de architectuur springt zozeer in het oog dat geen bezoeker of acteur zal vergeten in het Stuc gespeeld te hebben. We kunnen dan natuurlijk hopen dat ze even graag terug komen.”

”Nu is het Arenberginstituut inderdaad ongelooflijk hermetisch. Niemand weet wat erachter zit. Dat willen we vooral kwijtraken. Het grote café aan de Naamsestraat wordt ongetwijfeld populair, het lijkt me dat er op dit moment geen enkel deftig café is in Leuven waar je op je gemak kan zitten. Bovendien zal je er kunnen eten. Door een heraanleg van het voorplein komt de patio via de foyer als het ware aan de straat te liggen. De onderdoorgang moet het gebouw opentrekken. Daarnaast is er in de gehele Leuvense binnenstad een zelfde soort campusachtige architectuur aanwezig, in het bijzonder de universiteitsgebouwen rondom het stadspark, zoals het Hogenheuvelcollege. Gebouwen liggen verscholen achter een kleine doorsteek, komen uit op een binnenplaats. Er duiken geregeld verrassende elementen op in een kleine stadswandeling. Zo'n oord voor uiteenlopende sensaties moet Arenberg worden.”