De scène tot vlees gezongen en geknuffeld
Vorig weekend was de Zwitserse choreograaf Thomas Hauert, die woont en werkt in Brussel, te gast in het Kaaitheater met zijn jongste productie, ‘Pop-Up Songbook’. Hauert verdiende zijn sporen als danser onder meer bij Anne Teresa De Keersmaeker en Pierre Droulers. Als choreograaf is hij nu aan zijn tweede stuk toe, volop op zoek naar een eigen taal en een eigen plaats in het danslandschap. Qua actualiteit zit Hauert alvast op de juiste golflengte, hij bespeelt de recentste rages: een esthetica van de stem, gebracht in een kader dat eerder een laboratorium wil zijn dan wel een afgewerkt plaatje. ‘Pop-Up Songbook’ brengt zo een reeks fragmenten waarin afwisselend de stem en typisch ruimtelijke improvisaties op de voorgrond treden, voorwerp van onderzoek zijn. Samen met het collectief Zoo, dat verder bestaat uit de voortreffelijke dansers Mark Lorimer, Sarah Ludi, Samantha van Wissen en Mat Voorter, krijgen bewegingen, lichamen en ruimte vorm op de scène, krijgt de scène zelf vorm.
In een eerste frase zingt een danser een liedje van Björk, onderwijl gemasseerd door iemand anders. Via kleine bewegingen gaat de resonantie van het lichaam als het ware over in het timbre van de stem. De verankering van het geluid in vlees wordt zichtbaar gemaakt. Later zoeken soorten ademhaling naar een optimale klankkleur. Zo komen doorheen de voorstelling verscheidene kleine ideetjes aan bod, gimmicks bijna. Twee dansers staan alleen op de scène en beginnen allerhande geluidjes naar elkaar te roepen, als twee kinderen die knorren, mekkeren en blaffen. Ook in de gezongen passages springt vooral de materialiteit van de stem in het oog, in een hang naar authenticiteit en puurheid, een naakte klank.
Het onderzoek naar de stem, dat werd voorbereid met stempedagoge Rahel Studer, levert echter niet veel meer op dan wat frivoliteiten. Er is nauwelijks sprake van een integratie van al de losse passages in het gehele stuk. Je zou denken dat de laboratoriumpresentatie voor Hauert een excuus is om een gebrek aan choreografisch inzicht te maskeren. De stukken met bewegingsimprovisaties – ook de stempassages zijn voor een goed deel geïmproviseerd – zijn meer doordacht, en daardoor boeiender. Deze gaan haast lijnrecht op hun doel af, zij het gedanst met het nodige bochtenwerk. In deze bewegingen plooien de dansers zich samen tot een groep, en uiteindelijk vallen ook de puzzelstukjes van de queeste in elkaar, waarbij het eindbeeld werkelijk mooi is.
Improvisatie geeft een sleutel tot een probleem waar Hauert reeds een hele tijd rond werkt: ‘Ik wil nog steeds de tussenruimte tussen de dansers zichtbaar maken, een magnetisch spanningsveld tussen hen creëren, alsof er zich tussen hen een elastisch bewegend lichaam bevindt.’ Die gedachte staat dicht bij het lichaam zoals de Franse filosoof Maurice Merleau-Ponty het beschrijft. Het lichaam is voor hem een besef dat groeit vanuit een reeks uitwisselingen tussen mens en wereld, tussen het ziende en het zichtbare, tussen het voelende en het voelbare. Het is een besef dat mens en wereld van hetzelfde vlees zijn gemaakt, waardoor we ontvankelijk zijn voor kwaliteit, licht, kleur en diepte. Zo ontvouwt ook ‘Pop-Up’ zich: een hoogstpersoonlijk perspectief van de menselijke stem klapt via bewegingen open in de ruimte. Daar vindt het in enscenering, licht en geluid zichzelf terug, keer op keer, als een theatraal narcisme. Op die manier wordt tussen de dansers niet enkel een elastisch lichaam zichtbaar in de ruimte, maar worden dansers en scène vlees in een wederzijds kruisen, als in een paring.
Sommige improvisaties zijn gestold in een choreografie, waarbij de traagheid eens te meer de precisie en trefzekerheid van de bewegingen in de verf zet. De vijf dansers staan op een rij en voeren opdrachten uit die worden voorgelezen. Een geluidsband noemt lichaamsdelen, waarop de dansers een voet of arm, nek of rug bewegen. Stabiel op een enkel been lijken ze vogelverschrikkers die de ruimte willen omarmen. In andere fragmenten worden de bewegingen terug opengegooid: met een zelfde grillige pose lopen de dansers over de scène, of maken grote sprongen, snelle sprongen. Een voor een pogingen om in een vrije vinding de ruimte te knuffelen. Door de parallelle lijnen tussen de dansers worden ze alle vijf als het ware één lichaam dat ook de tussenliggende ruimte bevat. Talrijke lichtvierkanten op de grond markeren de ruimte die reeds verkaveld of toegeëigend is.
Na een tijd komt de ruimte ook naar de dansers toe, en ontmoeten de dansers zichzelf, ze herkennen flarden vlees die ze aan zichzelf zouden toeschrijven. In de slotbeweging sampelen de dansers namelijk elk een stukje stem, waardoor ze via de geluidsband op een atmosferische manier in de ruimte belanden. De ruimte wordt geaffecteerd door de individuele stemtimbres van de dansers. Met het licht erbij bekent de ruimte zich helemaal tot vlees: de lampen kleuren van neutraal naar wit, rood, blauw, groen en paars, de vijf kleuren waarin de dansers gekleed zijn. Meer nog dan een vloeiende ruimte tussen de dansers, treedt nu de tactiliteit van dans en scènebeeld als geheel naar voren: textuur, licht, kleur, diepte. Ze komen stuk voor stuk voort uit de pop-up van de stem, als een persoonlijke kiem die openbloeit in de wereld. Tegelijk implodeert het perspectief ook: zoals de stem volledig samenvalt met de danser, zo vallen alle ingrediënten van het stuk samen met het lichaam. Het lichaam van vijf dansers tegelijk, van een groep.
Door een intuïtief samenkomen van de lijnen die doorheen losse experimenten worden uitgezet, krijgt ‘Pop-Up Songbook’ retro-actief nog een grote spankracht, vanuit de slotbeweging. Mooi is daarbij dat het kleurvolle, de lichtvoetigheid van de dans het onderzoek overvleugelt: het is niet langer enkel een ‘interessant’, maar ook een boeiend podiumgebeuren. Als Hauert en het collectief Zoo hun ideeënrijkdom en finesse van dans kunnen verderzetten met een grotere choreografische scherpzinnigheid, wacht er gegarandeerd een toekomst en een ruim publiek.