De kunst van het vallen

Financieel-Economische Tijd 27 Sep 2000Dutch

item doc

De zwaartekracht is lief en leed voor veel dansers, een noodzakelijk kwaad, maar ook een belangrijke drijfveer voor het ontwikkelen van nieuw bewegingsmateriaal. Voor Thomas Hauert en compagnie ZOO is het niet anders, in ‘Jetzt’ onderzoeken vijf dansers al improviserend de mogelijkheden van het vallen. Vloeiend of met horten en stoten ontstaan visuele ritmes en momenten van schijnbare gewichtloosheid. Een aanhoudende nieuwsgierigheid die een pendant krijgt in de jazzmuziek van Thelonious Monk.

Danscompagnie ZOO staat nog maar enkele jaren op de kaart van de Vlaamse dans, zij het met succes. Naast de ruime steun van publiek en verscheidene podia kan het gezelschap vanaf volgend seizoen rekenen op een structurele subsidie van 5,5 miljoen frank van de Vlaamse overheid. Toch duikt het collectief niet uit het niets op. Thomas Hauert, Samantha Van Wissen en Mat Voorter leerden elkaar kennen aan de Rotterdamse Dansacademie. Samenwerkingen nadien bij Rosas brachten Hauert nog in contact met Mark Lorimer en Sarah Ludi. De vijf dansers werden aangetrokken door het Brusselse dansklimaat, bleven er werken en richtten in 1998 ZOO op, onder leiding van Hauert.

Hauert werkte intussen ook met Gonnie Heggen en Pierre Droulers, maar vooral twee projecten met David Zambrano lieten sporen na: ‘Hij legt zich al jaren toe op improvisatie, en dat ligt me bijzonder goed. We deden in 1996 bijvoorbeeld samen het project ‘Ballroom’, vertrekkend van bewegingen uit stijldansen. De principes die aan de basis daarvan liggen werden onderzocht in improvisatiesessies. Door steeds weer dezelfde principes te herhalen ontdek je nieuwe variaties en bewegingsmogelijkheden. Het klinkt paradoxaal, maar precies door oefening ga je beter improviseren. Dat was een revelatie voor mij. Improvisatie is veel meer dan de ongebreidelde vrijheid die er vaak aan toegeschreven wordt. Oefening is vooreerst een technische kwestie, zonder een getraind lichaam zijn je mogelijkheden beperkt. Vergelijk het met sport of het bespelen van een muziekinstrument. Daarnaast kan je een soort bewegingsarsenaal uitbouwen, waaruit je kan putten om de openheid van het improviseren waar te maken. Door je kennis van bewegingen te verbreden en te verdiepen, kan je fijnzinniger omgaan met nieuwe frases. Het scherpt ook de alertheid en concentratie van dansers, wat hen een sterke présence verleent.’

Naarmate het improvisatie-idioom vrijer werd, ging men ook in de jazz op zoek naar nieuwe compositievormen en constructies om de improvisatie te verrijken. Een exploratie in het ijle gaat er steeds samen met een moment van terugbuiging, vaak op de jazztraditie zelf. Opmerkelijk is het fenomeen van de ‘working band’, waarbij een vaste groep gedurende lange tijd een project uittekent. De groepsleden geraken uiteindelijk zo goed op elkaar ingespeeld dat hun onderlinge relaties als een depot van muzikale bewegingen kan worden beschouwd. ‘Bij ZOO werkt het precies hetzelfde,’ beaamt Hauert. ‘Hoe langer we elkaar kennen, hoe meer risico’s we durven nemen bij groepsimprovisaties. Ook hier geldt het verhaal van de oefening, maar het gaat niet enkel om materiaal. Het is bijzonder moeilijk om zelf te improviseren en tegelijkertijd te kijken en te luisteren naar de andere dansers. Die reageren immers op je eigen bewegingen, maar brengen zelf ook nieuwe elementen aan. Op dat geheel reageert ook het publiek nog eens. Door veel samen te werken met ons vijven kunnen we in ons werk toch tot een organisch geheel komen.’

Ritmische grillen

In de vorige grote zaalproducties ‘Cows in Space’ (1998) en ‘Pop-Up Songbook’ (1999) werd improvisatorisch onderzoek gevoerd naar het lichaam, een groep in de ruimte en zo meer. Dat wordt in ‘Jetzt’ verdergezet, maar met nieuwe uitgangspunten. Hauert: ‘De relaties van het lichaam met de zwaartekracht leiden het bewegingsmateriaal. In het bijzonder het vallen, en de impulsen en mechanische effecten die eruit voortkomen. Dat is de basisrichting die ik uittekende, maar de variatie aan bewegingskwaliteiten wordt uitgewerkt door de hele groep. Concreet gebruiken we opdrachten, waardoor een soort parcours van obstakels tot stand komt. Een ervan is zo lang mogelijk blijven vallen zonder plat op de grond te gaan. Het komt erop aan om snel oplossingen te zoeken, direct door het lichaam ingegeven. Heel intuïtief en fysiek dus, want veel is er niet te denken als je aan het vallen bent. Gewoon actie en reactie. Terwijl je probeert toch overeind te blijven, onstaan er nieuwe bewegingen, een soort evenwichtsoefeningen. Ze zijn goed voor hele reeksen valbewegingen die uit elkaar voortkomen, als een dominospel. De verglijding is als een visueel ritme, waarin momenten van schijnbare gewichtloosheid mee de spanningsopbouw bepalen.’

Door de aard van het genre zouden jazz en dansimprovisatie goede bondgenoten moeten zijn. Hauert danste in kleinere producties reeds op jazz, zoals ‘Solo assisté’ en ‘Milky Way’ (een project met PARTS-studenten). De keuze voor muziek van Thelonious Monk levert ongetwijfeld een grote uitdaging op, als improvisator én als componist hoort hij tot de grootsten van de twintigste eeuw. ‘We kozen voornamelijk solowerk van Monk, omdat het tegelijk helder en transparant is, en muzikaal toch onnoemelijk rijk en complex,’ vertelt Hauert. ‘Zijn omgang met ritme is heel bijzonder, meer nog dan de syncopering van het traditionele swingritme komt hij altijd te vroeg of te laat. Hij stelt uit en wacht, kiest elke noot zorgvuldig. Het resultaat is grillig, maar ook speels en sensueel, want precies de combinatie van dat alles maakt zijn pianospel aantrekkelijk. Het verloop van zijn melodielijnen is dan ook steeds verrassend, voortdurend gedreven door nieuwsgierigheid, waarbij Monk ook speelt met het verwachtingspatroon van de luisteraar. Daarbovenop voegt hij vreemde akkoorden in, zodat de harmonieën het geheel nog eens inkleuren.’

Hauerts associatie van Monk met vallen en dansen is niet van de lucht, ook de Nederlandse schrijver J. Bernlef schreef er een prachtig stuk over, ‘Hoe van de trap vallen’ (1987). Een tekst die Hauert niet kent, maar te treffend is om er niet enkele regels uit te citeren: ‘Een solo van Monk. Als iemand die van de trap valt. Plotseling. Eerst loopt hij nog gewoon, een, twee, drie, vier; tree voor tree. Dan verstapt hij zich. De perfecte balans tussen zijn zich voorwaarts bewegende lichaam en de zwaartekracht, met de trap als een harmonica-achtig intermediair, in één klap verstoord. Een hand wappert wanhopig grijpend in de lucht, met de ander probeert hij weer vat op de leuning te krijgen. Hij kantelt half. Ho, dit gaat veel te snel.// Als we de gebeurtenis in slow motion afdraaien zien we pas welk een fraaie dans hier ten beste wordt gegeven. Hoe het lichaam al zijn behendigheid in de strijd werpt om zich niet te hoeven onderwerpen aan de vernederende zwaartekracht. Pas nu zien we dat wat het lichaam doet geen vallen is, maar een dans die slechts één doel heeft: met behulp van de trap het oorspronkelijke evenwicht te hervinden voordat het lichaam beneden is.’

Felgekleurd

Hoe brengt Hauert de muziek van Monk uiteindelijk samen met zijn eigen improvisatieprincipes? ‘We hebben muziek van Monk opgelegd om op te improviseren tijdens de repetities, als een extra stimulans voor de dans. Die muziek is dus niet echt het vertrekpunt, we vertalen de muziek niet in dans. Wel affecteert ze onze bewegingen, omdat ze ermee interfereert.’ Parallellen zijn er dus wel te ontdekken, zoals de veelheid aan verhoudingen tussen improvisatie en compositie die Monk uitwerkt verwijst naar de omgang met constructies en spelregels bij het dansen. De dans van ZOO is erg muzikaal zoals hij zich in ruimte en tijd ontvouwt. Harmonie en kleurenrijkdom moeten echter niet zomaar vergeleken worden met de stemvoering van een groepsimprovisatie.

‘Er zitten veel solo’s in ‘Jetzt’, waarbij de idee van harmonie vooral schuilt in een afwisseling van consonantie en dissonantie. Tussen dansers onderling, maar ook in het materiaal zelf. De controle van de spieren is daarbij een belangrijk principe. In het intuïtieve karakter van de valbeweging toont zich precies daarin immers de intelligentie van het menselijk lichaam. Het vertrouwen in die lichamelijke intuïtie is als het ware een voorwaarde voor mijn werk.’ Hauert noemt nog enkele componenten die de basis van zijn werk uitmaken: ‘De omgang met tijd zit natuurlijk in het ritme, dat heel nauw bij de muziek aansluit. Het verkennen van de ruimte is een constante in mijn werk. Als je lichaam en beweging op een fysieke manier wilt benaderen, en daarbij krachten onderzoeken en snelheid gebruiken, dan heb je ook ruimte nodig. Ik hou ervan om de hele ruimte in te palmen als ik dans.’

De kleur brengt ons uiteindelijk bij een opvallend detail in de stukken van ZOO, namelijk de felgekleurde kledij. ‘Aanvankelijk zag ik het als een statement,’ zegt Hauert. ‘Ik heb een probleem met de drang naar theatraliteit die vaak meespeelt in de keuze van kostuums. Voor een abstract bewegingsonderzoek, waarin we bovendien het zoekproces zelf willen waarderen, zijn kostuums niet echt nodig. Daarom dragen we doorgaans slechts T-shirts, omdat we onszelf op scène brengen, niet een of andere rol. Misschien zijn gewone kostuums gepast als we ooit meer theatraal werk maken. Voor ‘Jetzt’ hebben we weliswaar kostuums, maar zitten de felle kleuren toch een theatrale lezing in de weg. Het draait immers vooral rond één fascinatie: het lichaam, niet wat eromheen zit. De aandacht moet naar het lichaam zelf gaan, naar zijn werkzaamheid, naar zijn relaties met tijd en ruimte, en naar de manier waarop dat alles wordt waargenomen. En die felle kleuren, tja, daar hou ik nu eenmaal van.’