Retinale resonanties
Een week geleden had het eindigende dansseizoen nog een aangename verrassing in petto. De Monty in Antwerpen bracht de première van ‘GAP’, de nieuwe solo van de Catalaanse danser Salva Sanchis, voormalig P.A.R.T.S.-student. Door de uiteenlopende manieren waarop diens ruimtelijke dansidioom in ‘GAP’ interageert met licht, muziek en de perceptie van de kijker, blijkt hoe gelaagd en weinig eenzinnig een ‘solo’ kan zijn.
Sanchis vertelt eerst iets over de ogenblikken voor het ontwaken, over het moment dat je de wekker afzet en nog even verder slaapt. Een sluimering die de meest heldere dromen oplevert bij het ontwaken, door hun nabijheid, hun nesteling in het geheugen. Het verhaal kan een verklaring zijn voor ‘GAP’, maar hoeft dat niet. Belangrijker is de wekker die op het einde van het stuk afloopt en precies de kijker doet ontwaken, waarop die zijn moment van luciditeit beleeft. Pas dan, opgeslagen in het geheugen, herhaalt ‘GAP’ zich als een mentale film, schuift een reeks herinneringen over elkaar tot welomlijnde beelden. Pas dan ook staat de kijker stil bij de complexiteit van zijn eigen perceptieproces, de voortdurende zoektocht die via flashbacks en flashforwards het heden van de dans doorheen het stuk probeerde te duiden. Toch wordt die ‘clou’ al tijdens de solo aangekondigd via talrijke details die de kijker stiekem betrekken, of die duidelijk maken dat Sanchis zelf een gelijkaardig proces vormgeeft in de dans: een worsteling met zijn geheugen, in een poging het heden te vatten.
De overgang van verleden naar toekomst wordt door Sanchis ruimtelijk vertaald: hij balanceert letterlijk tussen de twee, op zoek naar de tussenruimte. Op die manier is hij een derde schim die zich beweegt tussen twee schaduwen die het licht (een mooi ontwerp van Arne Lievens) langs hem werpt. Ook de choreografie (in samenwerking met Isabelle De Keyser) is in eerste instantie heel transparant opgebouwd volgens eenzelfde ruimtelijk schema: een middelpunt waar Sanchis in grote bogen rondloopt, dat hij nadert en ook aanraakt, zich wentelend in de naïviteit daarmee de blinde vlek op te heffen. Soms maken kleine bewegingen haast mimetisch het gegeven leesbaar: bijvoorbeeld als Sanchis zich snel omdraait en in het ijle grijpt.
Meer dan een reductie tot een lineaire choreografie of anecdotiek zijn de ruimtelijke schema’s een perfect vehikel voor Sanchis’ dansstijl. De manier waarop hij de ruimte inkleurt is verbluffend. Alsof de scenische ruimte gekenmerkt wordt door verschillen in dichtheid die hem aantrekken of afstoten beweegt Sanchis zich vloeiend voort, met plotse versnellingen en vertragingen van ledematen, maar heel subtiel, bijna verstild, vaak ter plaatse gedanst. Zijn hele lichaam neemt deel aan de beweging, van strakke en bruuske draaibewegingen met het bovenlichaam over golvende leden tot speelse tenen of een geplooide hand die als eindpunt de présence accentueert.
Zo danst Sanchis voortdurend heen en weer, steeds elders zoekend wat hij maar niet vindt. Terwijl hij aanvankelijk letterlijk rond de hete brij lijkt te draaien, waaiert de choreografie na verloop van tijd uit. Het licht verkavelt de ruimte op een asymmetrische manier, Sanchis danst in het duister, in de marge. Excentrische bewegingen leiden het geheel, evacueren met het middelpunt de leesbaarheid, ademen een complexe tijdelijkheid waarin verleden en toekomst met elkaar interfereren via het geheugen en de dans.
Terwijl de choreografie het enigma opdrijft in ‘GAP’, zorgen vooral immateriële elementen voor de eigenlijke excentriciteit én een omvattend spanningsverloop. Tussen enkele bewegingen door flitst een helder zaallicht aan en uit, waarbij een lichtvlek nazindert op het netvlies. Die retinale resonanties vatten treffend de helderheid en de nabijheid van dat heden, zijn hete adem, maar ook zijn onmiddellijke vervaging. Ze zijn ook een ‘beeld’ voor ‘GAP’ in zijn geheel, waarin de dans resoneert in licht en muziek (remixes! van Thurston Moore), en meer nog in het geestesoog van de kijker. Als aan het einde de wekker afloopt beseft die laatste ten volle zijn aandeel in het stuk, beseft hij zelf mee de spanningsboog voltrokken te hebben door de beelden te structureren in een poging te lokaliseren waar ook de dans niet in slaagt.
Dat resonantieprincipe is een betekenisvolle aanpak die in heel wat recent solowerk opduikt (bijvoorbeeld bij Vincent Dunoyer of Johanne Saunier). De opgang van dans in een licht en muziek is welbekend. Maar door als het ware het geheugen van de kijker te lenen als choreografisch principe, onttrekt de solo zich op een overtuigende manier aan de vaak problematische identiteit van danser en choreograaf. Voor hij goed en wel zijn rol inziet wordt de kijker in ‘GAP’ ingeschakeld om mee te zoeken, om de smalle ruimte van dans en choreografie te spiegelen aan de onmetelijke doorwerking van de perceptie in het geheugen, en zo de blinde vlek van het nu te delen.