Gebaren van culturele differentie

Financieel-Economische Tijd 15 Oct 2000Dutch

item doc

De Marokkaans-Belgische danser Sidi Larbi Cherkaoui won enkele jaren geleden Victoria’s prijs voor de ‘Beste Belgische danssolo’, nadien liet hij zich opmerken in Alain Platels successtuk ‘Iets op Bach’. Onlangs presenteerde de jongste telg uit de stal van Les Ballets C de la B zijn eerste avondvullende productie in de Gentse Vooruit: ‘Rien de rien’, een samenwerking met cellist Roel Dieltiens. In het samenvoegen van dans, muziek en theater speelt Cherkaoui een subtiel spel met gelijkheid en verschil. Zodoende heeft ‘Rien de rien’ naast een esthetische ook een bescheiden politieke inzet, zij dat er van expliciete boodschappen geen sprake is.

Het decor is op zijn minst ongewoon: het interieur van een moskee. Het grote Arabische teken op de houten wand spreekt door zijn beweeglijkheid tot de verbeelding, maar heeft ook iets weerbarstigs: het geeft aan de Vlaamse kijker zijn betekenis niet prijs. In die hoedanigheid herinnert het ook aan een vrij recente polemiek omtrent een werk van Wim Delvoye (een Arabische liefdesbrief in aardappelschillen) in het Vlaams parlement – het sierlijke schrift zou de meest obscene inhoud kunnen bevatten. Het samengaan van nabijheid en een radicaal onbegrip door een culturele kloof lijkt een centraal thema voor Cherkaoui. Wat kunnen we daarover nog zeggen? Helemaal niets, maar we moeten wel steeds opnieuw getuigen van het verschil. Cherkaoui zegt overigens niet geïnteresseerd te zijn in tolerantie en medelijden, omdat ze arrogantie in zich dragen.

Het samenbrengen van zes dansers is al goed voor een grote diversiteit: naast Cherkaoui treffen we de Jamaicaanse zangeres/danseres Angélique Willkie, de Antwerpse ex-prima ballerina Marie-Louise Wilderijkx (58 jaar jong), de Sloveense danser Jurij Konjar, zanger/danser Damien Jalet, en een veertienjarige puber uit Gent, Laura Neyskens. Verschillen genoeg dus, al moeten ze zichtbaar gemaakt worden om betekenisvol te kunnen zijn.

Als opening dansen de drie mannen trage grondfiguren op een prelude voor cello solo van Sofia Gubaidulina, perfect synchroon. Tegelijk beginnen Willkie en Neyskens vooraan een verhaal te vertellen over een bezoek aan Noord-Afrika, over de walging die hen vervult als voor hen ter ontvangst een geit wordt geslacht. Ook hier is er een perfecte synchroniciteit van spraak en gebaren, precies getimed tot de euhs en aarzelingen toe. De vormgeving van het verhaal wint erdoor aan kracht, en tegelijk werkt het banaliserend, als een clowneske gimmick. Die ironie lijkt aan te geven dat de inhoud van het verhaal niet de inzet vormt – ‘Rien de rien’ laat zich niet zo gemakkelijk lezen.

Het gaat eerder om de vormgeving zelf, meer bepaald de gebaren – de choreografie bestaat voornamelijk uit allerhande gebaren met armen en benen, al dan niet gestileerd. Net als dat Arabische teken zijn de gebaren leesbaar, maar ze openbaren hun betekenis niet. Die is nochtans nodig om in de synchroniciteit, die een schijn van eenzinnigheid verleent aan de dialogen, verschillen te lezen. Er worden bijvoorbeeld gezamenlijk heel wat liederen gezongen in vreemde talen, waarin meteen het verlies van betekenis duidelijk is. Maar Cherkaoui ontmaskert ook de mooie synchrone figuren en gebaren als een dovemansgesprek.

Dat gebeurt fijnzinnig als Cherkaoui zijn bewegingsmateriaal ontleent aan verschillende danstradities. De typologie van een Argentijnse tango heeft een specifieke culturele inbedding. Een dans van Wilderijkx met een grote sluier aanstokken bevestigd is een knipoog naar Ruth St.-Denis, en heeft daarmee een historische referentie. Langzaamaan krijgen details betekenis door hun kader, en zeker ook door de manier waarop de dansers het materiaal persoonlijk inkleuren – waarbij vooral Cherkaoui’s onwaarschijnlijke soepelheid verbluft.

Maar als betekenissen en differentie komen bovendrijven in lokaliseerbare punten gooit Cherkaoui het roer weer om. Een aanvankelijke betekenisloosheid loopt uit in een polysemisch exces door het opdrijven van wijzigingen in de contextrelaties. Het Arabische teken wordt een klimrek, het bruidskleed van Neyskens een mandorla met de heilige maagd, een aanvankelijk weinigzeggende buiging een gebedshouding. De emmer loopt over, Cherkaoui wordt tegen de muur geknald (en nadien nog een kwartier lang als een stijf lijk rondgezeuld), op de muur graffiti gespoten: VLAAMS A.U.B.! De metaforische plaats van binnen en buiten lijkt nu definitief gemarkeerd – waarbij opgemerkt mag dat Cherkaoui graag speelt met zijn dubbelzinnige positie als homoseksuele Belg van Marrokaanse oorsprong. Maar de ondermijnende semiotische kracht van de ironie blijft hangen. De rituele kracht van synchrone figuren die het drama willen ledigen lijkt gebroken als de dans in volle sereniteit verdergaat.

De grote hoeveelheid aangedragen materiaal in ‘Rien de rien’ zorgt soms voor slordigheden en overbodige momenten, niet alle passages zijn even sterk. Echter, door een complexe schriftuur en gelaagdheid behoedt Cherkaoui zijn werkstuk ook voor pamflettaire uitspattingen. Ondanks het politieke substraat wordt een esthetische axiologie nooit uit het oog verloren. Het einde is overigens prachtig ontwapenend. Terwijl Dieltiens boven een lege bühne de krachtige dramatiek van Zoltàn Kodàly’s sonate voor cello solo ten gehore brengt, komt een geit opgetrippeld. Aan de muur gekomen likt ze de bloedresten van de dode homoseksuele Marokkaan – theaterbloed is zo heerlijk zoet.