Donderdag voert Klapstuk de jonge Canadese danseres Sarah Chase ten tonele. Naast eigen werk danst ze een solo die Alexander Baervoets met haar creëerde. Met ‘Muzz’ en ‘Walden’ brengt Chase tweemaal een boeiende mix van verhalen, gebaren en dans.
Met de reeks Futur Présent biedt Klapstuk geregeld een podium aan jonge choreografen en dansers. De voorbije maanden leverde dit reeds verscheidene aangename verrassingen op. Ook met de solo’s van Sarah Chase komt er een soort dans aan bod die ongewoon is in het Belgische danslandschap. Het uitgangspunt is geen abstracte choreografie die als een bewegingsgrid voor de danser fungeert. Chase werkt beeldend, het verhaal en het geheugen zijn haar favoriete thema’s.
Sarah Chase bracht reeds eerder een opgemerkt bezoek aan Leuven. Op het dansfestival Klapstuk 97 danste ze een solo van de Canadees Benoît Lachambre, geïntegreerd in diens choreografie ‘L’âne et la bouche’. Precies deze samenwerking met Lachambre bevatte de kiem voor al haar recente werk. Terwijl Chase een verhaal vertelde, beeldde ze dit tegelijkertijd uit in een dansante gebarentaal, een mengeling van metaforen en abstracte bewegingen.
Manenschijn
In ‘Muzz’ vertelt Chase hoe ze als achttienjarige haar overgrootmoeder ontmoet die stervende is. Deze vraagt haar te dansen. Er is slechts een kleine ruimte voorhanden, geen voorbereiding. Evenmin is er dansbare muziek, slechts de Mondschein sonate van Beethoven. Het estheticisme van de professionele dans van op de scène ruimt plaats voor een intense ervaring. De dans wordt een ruimere uitdrukkingsvorm op een ogenblik dat er niets meer te zeggen valt, in confrontatie met de dood.
Terwijl Chase dit verhaal en gelijkaardige ervaringen vertelt, schrijft ze de namen van overledenen in de lucht. Door die choreografische ingreep neemt Chase afstand van de intense autobiografische ervaring. Deze laatste wordt omgebogen tot een communikatieve act, een persoonlijk contact van de danseres met eenieder van het publiek. Chase danst niet langer voor haar stervende overgrootmoeder, maar voor het publiek, vandaag. Het verhaal wijkt voor een ervaring van de toeschouwer. Hierin vertroebelt met de dubbelzinnige vermenging van theater en dagelijks leven elke schijn van therapie of gedwongen omgang met een verleden.
De pianist van dienst (Bill Brennan) tracht zich in een live improvisatie de Mondschein sonate van Beethoven te herinneren. Ook de dans beweegt zich voort in flarden. De articulatie van verhalen uit het verleden wordt uitgewist in gebaren die overgaan in danspassages. Het hart loopt over in het omhullende lichaam. Doorvoelde bewegingen passeren. Een reeks geïmproviseerde fragmenten vloeit via de herinnering samen tot lijnen.
Boek
Alexander Baervoets verraste in oktober vriend en vijand met zijn speelse solo-improvisatie op muziek van Bach. Ook met de solo ‘Walden’ voor Sarah Chase staat Baervoets schijnbaar mijlenver van de abstracte choreografieën die hij voordien maakte – alvast goed voor een kleine schok. In zijn groepswerk konden dansers een reeks parameters en spelregels naar eigen goeddunken permuteren, en zo al improviserend een choreografie uittekenen. Nu rest er voor Chase een radicale vrijheid om vanuit haar eigen danstaal een minimaal theatraal kader te bewerken. Baervoets zorgde slechts voor een uitgangspunt: een boek en een stoel. De enige choreografische aanwijzing is de richting: Chase beweegt zich van links naar rechts over het podium.
Voor Baervoets biedt het boek ‘Walden’ van de Amerikaanse vitalist Thoreau een uitdaging om zijn formalistische idioom op de proef te stellen door een theatrale input. Voor Chase is het verdrinken van een verhaal in beweging een bekende werkwijze. Vreemd genoeg heeft ‘Walden’ een autobiografische connotatie voor Chase, die als kind opgroeide in de Canadese bossen. Zo lijken de eigen danstaal en de metaforische relatie tot het verhaal samen te klitten in de figuur van de danseres. Het verhaal wordt reeds opgeslokt voordat het verteld is. Een implosie van de metaforiek zorgt voor een vreemde spanning die de anecdotiek van het plaatje sloopt.
Op een videotape leest Chase een verhaalfragment van Thoreau voor. Hoe hij zich terugtrekt in een uitgestrekt woud, en aan de rand van een meer een kluizenaarsbestaan begint, een leven in de natuur. Na de projectie begint Chase te dansen op muziek van Gavin Bryars – violen en vogelgeluiden. De dans is geen illustratie bij het boek. Hij ademt eenzelfde sfeer, maar het verhaal verdampt in de beweging. De dans ontvouwt zich doorheen een beeld tot een abstracte beweging, waarna hij louter gebeurtenis wordt. Chase luistert naar de vogels, kijkt naar de zon, drapeert zich over een zetel. Ze strekt haar tenen, schudt haar arm uit. Ze woont op de scène, bewoont de scène. Als een vlokje dwarrelt Chase uit het theater naar de tijdruimte van de toeschouwer. De herinnering aan Thoreau is er een van de kijker geworden.
Chase’s danstaal is weliswaar uitermate beeldend, maar steeds geïnspireerd op het moment, op de onmiddellijke omgeving. Niet het boek, maar de nerven in de planken van de dansvloer leveren haar een ritmische figuur. Dansen is op spontane wijze kijken en luisteren naar wat rondom gebeurt. De beelden zijn dus niet letterlijk op te vatten, maar eerder een stimulans tot beweging. In de eenvoud van de beweging als een alledaags evenement situeert zich de schoonheid van Chase’s dans, verstrikt in verhalen.