Wat aangevangen met multihuppeldepup?

Financieel-Economische Tijd 9 Sep 2000Dutch

item doc

De dansfestivals van afgelopen zomer laten zich door minstens één opvallend kenmerk verbinden: allerhande mengvormen zijn een rage. Het roept heel wat vragen op, dat interdisciplinaire, of wat eigentijdser multimediale, en als het even kan ook nog multiculturele. In ieder geval multi, maar met welk doel? Nog meer beelden maken, nog mooier, nog wervelender, nog gevarieerder, nog complexer? Leentjebuur spelen is geregeld niet meer dan exotisme met weinig diepgang, waarbij uiteindelijk elk medium uit het oog wordt verloren. Of ontbreken ons eerder de leessleutels? Het Brusselse dansfestival Bellone-Brigittines heeft zich de voorbije weken bezonnen over het fenomeen, onder de noemer ‘Haaien en sprinkhanen’, een titel die al even hard botst als appelen en citroenen – of als verschillende disciplines?

De eerste festivalweek bracht ‘Trans Danse Europe 2000’ naar Brussel, een reizend festival waaraan zeven culturele hoofdsteden enkele voorstellingen uit de eigen stad bijdroegen. Die representatiegedachte is eigenlijk absurd, ze maakte slechts duidelijk dat steden als Praag en Helsinki wat dans betreft meerdere lengtes achterstand hebben op Brussel, met een wisselvallig en bedenkelijk resultaat.

De openingsvoorstelling ‘S.O.Y.’ van Kubilaï Khan Investigations uit Avignon zette wel treffend de toon van het festival: een collectief van Franse, Japanse en Tsjechische dansers en muzikanten doen een uur lang niets anders dan uitwisseling: tussen dansers en muzikanten, van dansgenres, maar ook van kleding en zo meer. Een Tjesch zingt een volksliedje met speelgoedgitaar, terwijl een Fransman kunstjes met plastic flessen doet. ‘S.O.Y.’ is niets anders dan een puzzel, want het is volstrekt onduidelijk waar deze mix over gaat. De kleurenpracht en diversiteit zijn niettemin goed geregisseerd, de manier waarop de dansers met de ruimte omgaan is zelfs virtuoos – zeker niet de non-esthetiek van straatcultuur. Een aaneenschakeling van scènes maakt slechts duidelijk wat de inzet niet moet zijn: louter gelezen vanuit dans, theater of muziek houdt ‘S.O.Y.’ niet stand, als geheel heeft het iets enigmatisch – en misschien nog eerder het voordeel van de twijfel.

De Italiaanse choreografe Monica Francia maakt in ‘Ritratti’ een reeks portretten van haar dansers. Levende portretten, waarbij de identiteit van de performer niet voorgoed in een beeld wordt vastgelegd, maar waarbij contrastrijkdom en gebruik van verschillende media het beeld doen vlotten. De beelden vragen om een blik die zo beweeglijk is dat ze gaat dansen. Francia werkt bijvoorbeeld veel met lichteffecten. Een videoprojectie op een glazen plaat is tegelijk gefilterd licht en laat bovendien een vlekkenspel na op de huid van een danser. Als kijker kan je de oorsprong van een aantal elementen traceren, je ziet de media in elkaar haken, maar het resultaat laat zich niet lezen, alsof het ergens tussenin zweeft. Door allerhande details als goudgeverfde voetzolen wordt de aandacht van de kijker ook subtiel afgeleid van wat een frontaal portret kon zijn. Toch moet ‘Ritratti’ het vooral hebben van een rituele sfeer, want de dans zelf weet niet echt te boeien. En tussendoor even ontwapenend naar het publiek kijken, het is een truc die niet echt werkt.

Die expressiviteit van het gelaat wordt door de Berlijnse kunstenaar Jo Fabian in ‘Lighthouse’ op voorhand opzij geschoven. Zijn vier danseressen dragen een witte pruik, hun gelaat is witgeschilderd en hun ogen zijn donkergemaakt. Ze herhalen schier eindeloos dezelfde figuren. Eenvoudige draaibewegingen, af en toe een been dat opzwaait. Hun hakken laten cirkelvormige sporen na in een dunne zandlaag. De muziek zorgt voor een spanningsboog, letterlijk: aan de ingang kreeg de toeschouwer oordopjes mee. Een spel van licht en videoprojecties in een voornamelijk duistere ruimte maakt het verloop wat dubbelzinniger: een passage van opgenomen beelden en live gedanste figuren die via het licht moeiteloos in elkaar opgaan. De herhaling werkt langdurig en zorgt voor een trance. Jammer dat Fabian hier en daar het pad van de abstractie verlaat voor een onzinnig gedoe met wat handboeien.

‘Haaien en sprinkhanen’ bracht naast een reeks Belgische premières ook enkele creaties. Loulou Omer en Erika Zueneli, beiden oudgedienden van Nicole Mossoux, maakten elk een korte solo. Omer kwam niet verder dan een reeks groteske plaatjes, maar ‘Noon’ van Zueneli is een schitterend werkstuk. Zueneli ontmaskert genadeloos het beeld door te spelen met zijn voorwaarden. Haar inspiratiebron zijn de schilderijen van Edward Hopper, en dat is meteen duidelijk in het beginplaatje. Een grote ruimte met een oplichtende rechthoek, waarachter we een raam, de zon en een hele buitenwereld kunnen vermoeden. Een vrouw wandelt binnen in een rode zomerjurk, neemt een karakteristieke pose aan en kijkt onverstoord richting publiek, de blik op oneindig. Ze wacht, schijnbaar gebeurt er niets.

Hoewel, langzaam vervaagt de rechthoek tot een onbepaalde lichtvlek. Het beeld verliest zijn herkenbaarheid, de pose van de vrouw vervaagt op haar beurt in haar aanwezigheid. Pas als het beeld helemaal uitgewist lijkt, niet langer leesbaar is maar slechts vraagt te kijken, verroert Zueneli zich. Ze kan goed wachten, zo goed zelfs dat ze er een nieuwe pose mee aanneemt. Eerst zijn het ongedurig tikkende vingers, en als de kamermuziek van Denis Chouillet invalt een hele reeks poses. Ze komen als vanzelfsprekend uit elkaar voort, verwijzen naar elkaar.

Plots maakt de muziek duidelijk hoe de beelden samenhangen: ze zinderen na in elkaar, zoals percussief pianospel in de snaren en de klankkast als het pedaal geblokkeerd is. Eenzelfde oscillatie tussen een beeld en sporen die eraan herinneren blijkt intussen in het lichtspel te zitten: naargelang de plaats van de danseres wordt een schaduw geworpen die even later weer opgaat in een verkleurend lichtvlak. Het beeld wordt passage.

Zueneli’s deconstructie gaat echter verder, ze knipt de hele atmosferische tussenruimte weg. Wat rest is een snelle reeks poses, alsof je een film van zestien beelden per seconde ziet, discontinue momenten. Enkel Zueneli’s kledij lijkt nu nog beladen met haar aanvankelijke betekenis. Maar ook die is niet stabiel. De danseres loopt een rondje op haar hoge hakken, een vreselijk zicht dat de laatste rest van het plaatje sloopt.

Zo heeft Zueneli mogelijke leessleutels aangereikt, steeds verbonden met een bepaald medium. Ze kan moeiteloos de leesbaarheid van haar voorstelling de baas, precies omdat ze die op een subtiele wijze bevraagt. Wat nog gezegd over multidisciplinaire kunst: zit het hem allemaal in het hoofd?