Zo glad als boter

Financieel-Economische Tijd 2 Dec 2000Dutch

item doc

Afgelopen zomer maakte Jan Fabre op vraag van het theaterfestival van Avignon een solo voor de Ijslandse danseres Erna Omarsdottir, ‘My movements are alone like streetdogs’. De solo werd gedistilleerd uit Fabres groepsproductie ‘As long as the world needs a warrior’s soul’, en intussen verwerkt tot een avondvullend stuk, deze week te zien in de Singel in Antwerpen. Als aan het einde ‘Le chien’ van Leo Ferré weerklinkt, waarin de zanger met krachtige stem verkondigt ‘Je suis un chien’, dan is het stuk alvast beschreven: Omarsdottir gedraagt zich ronduit beestig.

Voor het licht aangaat hoor je ergens vooraan een hond zachtjes keffen, hij maakt deel uit van Fabres scenografie, die verder nog drie opgezette honden telt. Daarmee heeft het hondje zijn zeg gehad, want als Omarsdottir opkomt heeft hij geen verhaal meer. Als een helleveeg brult, krijst en gilt ze de hele zaal bij elkaar. Tussendoor slurpt en smakt ze een potje yoghurt leeg. Ze houdt dat tumult ongehinderd aan tot ze belaagd wordt door een lading boterpakjes die richting podium gekeild worden.

Het is een rustpunt in de voorstelling dat geregeld terugkeert: Omarsdottir plooit een pakje boter open en plaatst het tegen haar oor. Dan opent ze het ene na het andere pakje, en legt deze onder de poten van de opgezette honden – een verstild poëtisch beeld dat sterk contrasteert met het podiumgeweld van de danseres. Waarom brengt de boter rust? Fabre lijkt een metafoor letterlijk te nemen: heeft Omarsdottir boter op het hoofd en moet ze zich daarom even koest houden?

Er klopt in ieder geval iets niet aan Omarsdottirs gedragingen: ze likt yoghurt van de grond, geleid door een onstilbare voedingsdrift. Vervolgens kronkelt de danseres over de vloer, komt recht, tolt rond en schrijft met de lenigheid van een dier de grilligste figuren in de ruimte, ondersteund door de soundtrack van Frank Pay. Virtuositeit is troef, maar sierlijkheid wordt uit de weg gegaan: de danseres laat zich vallen, sleept zich voort en zo meer. Uiteindelijk neemt de variatie af en weerspiegelen wellustige bewegingen nog slechts seksuele driften. De danseres is niet minder dan een vijfde beest op de scène, gedreven door zelfbehoud.

Het transgressieve karakter van ‘My movements are alone like streetdogs’ zit echter niet zonder meer in de brutaliteit waarmee Omarsdottir de scène te lijf gaat. Fabre heeft immers haar virtuositeit, présence en flamboyantie op subtiele wijze ingezet in een sterk beeldende context die behoorlijk wat dubbelzinnigheid met zich meebrengt. Om terug te keren naar de boter: bijvoorbeeld door metaforen letterlijk te nemen haalt Fabre de symbolische orde neer. Hij onderzoekt in de contrastrijkdom die hij in bewegingen en beelden ontvouwt de spankracht van sublimatie.

Omarsdottir geeft gestalte aan een abjecte figuur, waardoor ze ‘zo glad als boter’ wordt, ze ontglipt elk menselijk betekeniskader. Niet door de smurrie en vuiligheid die achterblijven door het geklooi met yoghurt en boter, evenmin door de obscene bewegingstaal. Niet de buitenpositie treft, wel de manier waarop die een betekeniskader door elkaar schudt. De danssolo is grotesk, treft door een spel met gelijkenis en verschil. Het carnaval met punthoeden en confetti halverwege het stuk is de meest expliciete vertolking van deze groteske strategie.

Daarmee wordt de opbouw van andere elementen duidelijker. Omarsdottir ‘speelt’ bijvoorbeeld geen hondje, maar identificeert zich verregaand met de honden rondom. Die identificatie spreekt dan ook geen naïeve kijkers aan en is allesbehalve bucolisch. Steeds schemert een menselijke rest door, maar die is te zwak om de driften te overwinnen. Fabre houdt die spanning levend, bijvoorbeeld door enkele klassieke poses in de bewegingen in te voegen. De herkenbaarheid en leesbaarheid ervan vergroot enkel de nabijheid van het drama dat zich tegelijkertijd voltrekt.

Aan het einde legt Omarsdottir zich het zwijgen op door in een blok boter te bijten terwijl ze zich avondkledij tracht aan te trekken. Het is vergeefse moeite, het decorum is reeds lang aan zijn failliet toe, binnen en buiten zijn hopeloos vermengd. Het aanvankelijke podiumgeweld van Omarsdottir is binnenstebuiten gekeerd en brengt een brutaliteit aan het licht die minstens even groot is: deze van de enscenering, deze van de eis tot sublimatie, van een eenheid die opgelegd wordt door menselijke drang zich te verheffen. Ver boven de grond, boven de dieren met hun driften. Op zich is daar niets mis mee, de danseres loopt tenslotte gewoon af in avondkledij, met het hondje aan de lijn. Maar het geweld dat beelden aanrichten om betekenisvol te kunnen zijn moet in herinnering gebracht, en dat is wat Omarsdottir op haar beurt met zoveel geweld uitschreeuwt.