Zwemmen of kopje onder
Met het festival Dans@Tack articuleert Dans in Kortrijk radicaal zijn aard als productionele werking, als danswerkplaats. Naast talrijke toonmomenten en hernemingen van coproducties gaat ‘I/O Solo’ van Jean-Luc Ducourt in première. De esthetiek die Ducourt hanteert is die van proces en improvisatie, van de zoektocht van een danser die na tien jaar pauze de dans terug ontdekt. Zo wordt dansen tegelijk leven en filosoferen: ‘Je danse, donc je suis’.
Dans in Kortrijk is de jongste en kleinste dansorganisatie in Vlaanderen, opgericht in 1997 en onlangs nog volop in de strijd om een verlenging van de structurele erkenning door de Vlaamse Gemeenschap uit de brand te slepen. Of die ook met subsidies gehonoreerd zal worden valt nog even af te wachten, maar het lijkt erop dat de organisatie haar draai heeft gevonden. Sinds de verbouwing van de Tacktoren door Stéphane Beel tot vijf studio’s is er ruimte om choreografen en dansers in residentie uit te nodigen om te werken aan nieuwe creaties. Want dat is wat Dans in Kortrijk wil zijn: een organisatie gericht op creatie en productie, een werkplaats voor jonge choreografen waar voor de nodige logistieke en financiële steun wordt gezorgd. Het festival Dans@Tack vloeit uit deze aspiraties voort: het is op zijn beurt een ontmoetingsruimte waar publiek, collega-choreografen en (buitenlandse) programmatoren kunnen kennismaken met nieuw werk en ‘work in progress’.
Hoewel er achttien verschillende voorstellingen op het festival staan, oogt het programma weinig spectaculair. Geen ‘best of’ van het danslandschap komt aan bod, maar wel heel wat werk dat de voorbije jaren gecoproduceerd werd. Zo bijvoorbeeld het lichtvoetige ‘Happy Zode’ van Arco Renz en Sharon Zuckerman; en ‘Continuum’, het subtiele spel van Brice Leroux met perceptie. Ook de Martini-trilogie van Emio Greco wordt volledig hernomen. Onder de coproducties van Dans in Kortrijk die voor het eerst bij ons te zien zijn treffen we ‘El Alma del Bicho’, een theatrale omgang met alledaagsheid van het Spaanse gezelschap Mal Pelo; of ‘$Shot’, de jongste samenwerking van de New Yorkse danseres Jennifer Lacey met harpiste Zeena Parkins. Verder toonmomenten van de Canadese choreografe Lynda Gaudreau en de New Yorkse danseres Mia Lawrence, die momenteel in Kortrijk aan het werk zijn. Een voorstelling die in het oog springt is ‘I/O Solo’ van Jean-Luc Ducourt, in het bijzonder omdat de man zich voor het eerst in tien jaar terug aan dans waagt.
Reddingsboei
De voorbije jaren was Ducourt aan het werk te zien met enkele projecten rond Marguerite Duras, waarin hij naarstig op zoek ging naar nieuwe vormen van theater maken, zoals het luisterspel ‘De Theorie van Rosenfeld’ (1999). Toch heeft hij een opleiding genoten als danser en ging in die hoedanigheid aan de slag bij Rosas in de stukken ‘Mikrokosmos’ (1987) en ‘Ottone Ottone’ (1988). De jaren die erop volgden tot 1993 liet hij het dansen varen en werd hij assistent van de artistieke directie, en bepaalde hij samen met Anne Teresa De Keersmaeker concept en realisatie van meerdere voorstellingen. Sinds de breuk met Rosas kan dans hem gestolen worden, tot hij onlangs als door een vonk getroffen terug wilde dansen.
Sinds enkele maanden resideert Ducourt in de Tacktoren om er te werken aan een solo in openlucht. Op het ogenblik dat ik hem ontmoet is hij nog volop aan het nadenken over de vormgeving, maar dat is ook wat hem boeit: het creatieproces. ‘Het werk vertrekt van de leegte, van een werkruimte, zonder een vastomlijnd doel voor ogen,’ vertelt Ducourt. ‘Geen regie, geen choreografie, geen tekst, geen muziek, eigenlijk is er niets dat een begin markeert. Er is slechts iets dat gebeurt, dat een einde kan zijn of een begin, ik weet het niet. Voor mij is het al tien jaar geleden dat ik nog als danser actief was, sinds Rosas heb ik me niet meer ingelaten met dans. Dus er is ook qua dans geen vertrekpunt voor deze solo. Ik probeer aansluiting te zoeken bij de dingen rondom mij, als kleine aanknopingspunten, om niet helemaal op te gaan in de leegte.’
Hoewel, als houvast ging Ducourt uiteindelijk toch met tekstmateriaal aan de slag: ‘Ik werk met een tekst van Robert Antelme, ‘L’Espèce Humaine’, die draait rond reddingsboeien en de leegte. Bij het werken in een ruimte zonder enige referentie, heb ik als enige referentie een tekst genomen voor de situatie. Voor zover er een lichaam is en iets wat er rond drijft, wordt de situatie gerepresenteerd in de tekst van Antelme. De tekst is historisch zwaar geladen, geschreven in 1944 tijdens Antelmes deportatie naar Buchenwald, en gaat over overleven in een concentratiekamp. Om de werkzaamheid van de inhoud wat te omzeilen maak ik een reductie van de tekst. Eigenlijk heb ik enkel de substantieven eruit genomen, woorden die naar dingen verwijzen, als een suite die grotendeels de klankband uitmaakt. Door de klankband op een digitale manier tot stand te brengen, heb ik geprobeerd de referenties aan die welbepaalde periode weg te nemen en elke theatraliteit eruit te bannen. Wat rest zijn menselijke stemmen, de vocale draagkracht van de woorden, de esthetiek van de stem als dusdanig.’
‘Het heeft me geholpen om het idee van overleven uit de tekst van Antelme te gebruiken, te blijven drijven. Er is een zekere relatie met mijn persoonlijk leven, hoe je als kunstenaar het hoofd boven water houdt. De dans speelt met de idee van reddingsboeien, hoewel niet expliciet, en dat keert er ergens wel in terug. Het is belangrijk dat die vage notie of toestand erin zit. Dus ik zwem, tussen twee situaties, tussen iets cerebraals, een wereld van woorden, en een wereld van het lichaam, het gemoed. Die dingen probeer ik daarbuiten op het gras samen te brengen.’
Expositie
Zwemmen en drijven zijn ook metaforen voor de wijze waarop Ducourt de dans zelf benadert: ‘Die zal vooral bestaan uit improvisatie, ik ga niets neerschrijven. Al dat schriftuurgedoe in de dans vandaag laat me koud, je ziet al op voorhand wat er te gebeuren staat. Ik sta alleen op scène, dus het komt erop aan iets te vertellen, te zorgen dat er iets gebeurt. Dat vindt plaats tussen het geheugen en iets wat je op het moment zelf kan ontwikkelen, en dat is interessant. De tekst ligt vast, die is eigenlijk niets anders dan dode materie, en er is de dans, doorleefd in zijn actuele gebeurtenis. Ik probeer de afstand tussen die verschillende elementen te bewaren en te spelen met de band tussen iets wat vastligt en iets wat nog zoekt om te worden, in het heden.’
Het is een aloude definitie van dans: leven in het moment. ‘Op het niveau van de performance is dat essentieel. Maar dans kan zowel een schriftuur als een handeling zijn,’ nuanceert Ducourt. ‘In dans ontstaat er een verschil tussen een representatie-act en een presentie-act. Er is niet enkel een afbeelding, maar ook de geboorte van iets. Daarom spreek ik niet graag over choreografie, want dan spreek je over schriftuur en representatie. Een solo is toch geen choreografie?’
Op die manier gaat ‘I/O Solo’ over dans als dusdanig, en lopen het stuk en zijn wordingsproces door elkaar. Er liggen weinig dingen vast, want ze voltrekken zich op scène, of beter in openlucht. Door de omgang met de locatie en de vraagstelling die eruit volgt, lijkt wel beeldend kunstenaar Daniël Buren aan het woord. ‘Het is niet origineel om een stuk in openlucht te doen, maar bepaalde dingen zullen zich daardoor opdringen, in een natuurlijke band met de omgeving,’ vertelt Ducourt. ‘Niet zozeer een stuk of een dramatische afwikkeling interesseert me, maar wel de expositie: te zien geven, of te horen geven. Omwille van die connotatie wil ik in openlucht werken: er iets plaatsen en vervolgens kijken welke spanningen er ontstaan. Ook een publiek dat aanwezig is en door de open ruimte kan lopen roept vragen op.’
‘Omgaan met de manier waarop de ruimte is gedefinieerd, dat boeit me. Er is het begrip van een gespecialiseerde ruimte, een theaterruimte, maar dat spreekt me momenteel weinig aan als danser. Ik hou van een multi-axiale ruimte, omdat ik die nodig heb om iets te lokaliseren wat niet te lokaliseren valt. Daartoe hanteer ik een soort concentrische ruimte, waarbij het ene ding zich in het andere bevindt. Voor de dans is het goed dat er geen discours is, geen frontale ruimte en zo meer: ik wil dingen zien die gebeuren, maar niet weten hoe. Dus tot op zekere hoogte is ‘I/O Solo’ een proces. Maar ik laat de vraag aan mij voorbijgaan of ik daarmee de notie van het ‘stuk’ op de helling plaats.’