Je ziet niet wat je ziet
Woensdag opende in Gent het Timefestival van Victoria met de première van ‘Triptiek’. Onder die noemer werden drie creaties samengebracht van enkele performancekunstenaars. Ondanks de uiteenlopende achtergrond van Jérôme Bel, Grand Magasin en Stuart Sherman vormt het genre een band, alsook het uitgangspunt – tenminste met enige goede wil: Time vroeg hen te werken rond het festivalthema ‘Gestoorde Vorsten’. Als er echter iemand gestoord is, zijn het wel de artiesten zelf, de verschillen zijn daarmee ook menigvuldig, en zo was het helaas ook gesteld met het niveau.
De Franse choreograaf Jérôme Bel opent de triptiek met een briljante performance zonder titel. Hij is als enfant terrible geen onbekende in de danswereld, al wordt in zijn stukken zelden gedanst. Een interesse voor de grondslagen van dans en het artistieke bedrijf zonder meer leidt de man, een zoektocht naar een nulpunt. Er wordt een en ander teruggetrokken: de dans, de titel, maar ook de kunstenaar zelf. Bel heeft namelijk weinig te maken met het stuk, gaf de opdracht door aan collega Xavier Le Roy en leent slechts zijn naam. Om de mythe van de kunstenaar helemaal aan de orde te stellen blijkt ook Le Roy niet op scène te verschijnen. Daarmee is het centrale thema aangehaald: welke rol spelen representaties? In de trant van Marcel Duchamp wordt er een vernuftig spel gespeeld met de voorwaarden van performancekunst en met identiteit: is de naam van de kunstenaar een vereiste? Kan die volstaan? Is de aanwezigheid van kunstenaar op scène nodig? Of in de zaal? Of op de receptie na de première? En hoe zit het met een naam voor het werk? Het stuk roept al een spervuur aan vragen op, nog voor het begint.
Ook dan blijven de lichten gedoofd en horen we niet meer dan dramatische muziek. Moet er iets te zien zijn? Zelfs performers ontbreken, maar de kijker heeft wel al een hele les semiotiek achter de rug. Als de lichten aangaan staat er slechts een scherm, verder niets. Langzaamaan zal de voorstelling zich ontsluieren en het scherm zijn geheimen prijsgeven, maar op een retorische manier: het roept vragen op met een schijnbaar vanzelfsprekend antwoord dat evengoed onuitspreekbaar blijkt. Op elke vraag volgt een vraag. Niets is wat het lijkt.
Wat wordt er dan wel getoond? Vanachter het scherm komt een danser tevoorschijn in losse kledij, met een mannenhemd en een vrouwelijke pruik die het gelaat bedekt. Enkel een danser dus, op zijn/haar (?) beurt zonder identiteit, als gehuld in een scherm. Er volgen een reeks uitbeeldingen van figuren: Napoleon, Hitler, Christus, Michael Jackson, de pose van een liggend naakt of een vrouwelijk model. Het lijkt wel een quiz, amusant om naar te kijken, maar de bedoeling ontsnapt.
Uit verveling meet de danser met voetstappen de lengte van de dansvloer. Halverwege laat hij/zij (?) een schoen staan en plaatst er vervolgens een stoel. Even later wordt het tafereel overgedaan: er kunnen echter geen acht voetstappen meer tussen het scherm en de stoel, slechts zeven en half. Pas als de danser de schoenen uitdoet lukt het terug acht passen te zetten. Daarmee komt op een ludieke wijze de aap uit de mouw: niet Bel of Le Roy leren ons wat differentie is, evenmin de representaties, maar de schoenmaat van de danser!
Inderdaad komt er nu een tweede, schijnbaar identieke danser tevoorschijn en begint het hele gebeuren opnieuw. Verstrikt in representaties was ons eerst de lichaamsbouw ontgaan: voorstellingen volstaan, ze behoeven geen geseksueerde lichamelijke basis, de danser kon op nauwkeurige wijze een identiteit rationeel construeren. Er volgen naaktsequenties: een vrouwelijke danser doet Christus, een mannelijke Marilyn Monroe en Michael Jackson. Verbluft door het identiteitsspel blijft de kijker uiteindelijk achter, niet met antwoorden maar temidden van een duizeling van vragen, temidden van een veelheid aan representaties die niet langer houvast bieden maar slechts hun obsceniteit openbaren.
Ondanks de conceptuele diepgang weet Bel (of beter Le Roy?) ook vormelijk de kijker te charmeren, statements hoeven niet. Daarbij sluit ‘Le Meilleur Moment’ van het Franse duo Grand Magasin aan, twee charlatans die zestig manieren om tijd te verliezen aan de hand doen. Gebracht met veel présence volgt de ene absurditeit na de andere: François Hiffler demonstreert hoe je afwezig kan zijn, Pascale Murtin beeldt zich Cubaanse sigarenmakers in. Een teveel aan fantasie wisselt af met een trefzekere blik op alledaagse handelingen die uitermate ernstig gebracht bijzonder lachwekkend worden. Veel meer dan grappige plaatjes levert dat weliswaar niet op. Blijkbaar laat ook de performancekunst de grote verhalen achter zich.
Hoewel, met ‘The Stations of the Cross, or, The Passion of Stuart’ van de Amerikaan Stuart Sherman was het even anders gesteld – oh ramp. De man wilde ons in de grootste luciditeit meedelen wat hij van het Vaticaan denkt, maar elke podiumprésence of fijnzinnige omgang met beelden was zoek. Een altaar wordt een cola-automaat, ter eucharistie breekt Sherman een varkenspoot in tweeën. Terwijl de klokken bimbammen belt hij even naar de paus om hem vaarwel te wensen, waarna hij op diverse wijze het grondplan van Vaticaanstad te lijf gaat. Veel gedoe met objecten, maar zonder al te veel richting. Veel pogingen grote statements te maken, maar met een volstrekt gratuit resultaat. Dan ben je beter af met de lol van Grand Magasin of de vragen van Bel: die stimuleren tenminste de verbeelding. Wie maalt er immers nog om vastomlijnde antwoorden?