Een artistieke kijk op waardecreatie

Oikos Jun 2017Dutch
Oikos 82, 2/2017, pp.77-79

item doc

Maaike Lauwaert en Francien van Westrenen (red.), Facing Value. Radical perspectives from the arts, Amsterdam: Valiz, 2017.

 

Wat vinden we waardevol voor ons leven en voor de vormgeving van onze samenleving? Hoe komen we ertoe waarde te creëren en te delen, te herkennen en te erkennen? In het huidige regime van een eenzijdig economisch denken gericht op efficiëntie, meetbaarheid en instrumentalisering in functie van productiviteit en winstmaximalisering, is er meer dan ooit nood aan alternatieve manieren om waarde te zien en te begrijpen. Is waarde niet meervoudig? En wat met zogenaamd ongrijpbare waarden als liefde, zorg, wederkerigheid en steun? Filosoof Achille Mbembe zegt dat een “ander waardesysteem creëren niet alleen een politieke, maar ook een culturele strijd is: we hebben nieuwe denkbeelden en verbeeldingen nodig. Niet als een vlucht in een soort utopie, maar als een culturele praktijk.”

Welke bijdrage kunnen de kunsten leveren aan die omslag? Die vraag is uitgangspunt in de bundel Facing Value: Radical perspectives from the arts, waarin redacteurs Maaike Lauwaert en Francien van Westrenen negen alternatieve regels voor waardecreatie voorstellen op basis van artistieke praktijken. Ze stofferen die regels met een twintigtal teksten (herdrukken van recente essays en historische teksten van filosofen, sociologen, kunst- en architectuurtheoretici, alsook enkele interviews met kunstenaars en architecten), beeldessays en drie kunstenaarsbijdragen – samen goed voor ruim vierhonderd pagina’s. Die aanpak leidt tot een erg heterogene bundel die weliswaar een staalkaart van ideeën en praktijken biedt, maar waarvan de inzet niet altijd duidelijk is. De teksten en beelden zijn vooral een springplank voor avontuurlijke lezers die bereid zijn elders meer achtergrond te vergaren.

Een pleidooi voor ‘luiheid’ van filosofe Bojana Kunst wordt bijvoorbeeld omkaderd met een beeldessay van zittende en ‘rondhangende’ lichamen. Dat is op zich een prikkelende insteek, maar de beelden in het boek spreken niet altijd voor zich en verwijzen vaak naar praktijken die geen nadere toelichting krijgen – uitgebreidere onderschriften waren hier welkom geweest.

Toch is de focus van Facing Value op lokale en meervoudige perspectieven niet vrijblijvend, maar volgt de overtuiging dat er vanuit alternatieven dient te worden gesproken en gehandeld. De redacteurs delen de methodologische en politieke bekommernis van auteurs als filosoof Michel De Certeau dat breedvoerige kritische analyses zelfingenomen zijn en ondanks zichzelf systeembevestigend werken. “We moeten beter kijken naar wat er al is. Oplossingen voor actuele problemen zijn er mogelijk al, we moeten enkel onze blik bijstellen om ze te kunnen zien.” Dat brengt ons bij de kunsten: die leren ons anders waarnemen, analyseren en verbeelden. Bricolage draagt bij tot lokale oplossingen en materiële geletterdheid, terwijl kunst en spel onze blik richten op het nutteloze en niet-instrumentele, of ruimte creëren voor twijfel, niet-weten en belangeloos experiment. Dat het waardevolle niet hetzelfde is als het ‘bruikbare’, spreekt ook uit regels als Be unproductive; Improvise; Hesitate and question; Embrace the void; of Play!

Ook de keuze voor historische teksten kadert in het bijstellen van de blik: ze reiken ons misschien niet zozeer oplossingen aan, maar brengen ons door hun afstand het besef bij dat onze leefwereld en opvattingen met een bepaald tijdsgewricht zijn verbonden en dat verandering ook vandaag en morgen mogelijk is. Op die manier – via het anachronisme als kritisch motief – zet Facing Value geregeld aan tot denken.

In 1924 schreef Siegfried Kracauer bijvoorbeeld al het volgende in een essay over verveling in het licht van de opkomende media en reclame: “Radio verstuift mensen, nog vóór ze een eerste vonk hebben ontvangen. Omdat vele mensen zich aangetrokken voelen tot uitzenden, vindt men zichzelf in een staat van permanente receptiviteit (…). Men wordt een speeltuin voor wereldwijd geruis dat, nog afgezien van zijn eigen potentieel objectieve verveling, zelfs geen bescheiden recht op persoonlijke verveling toelaat.” Vandaag voedt een explosie van gadgets en sociale media deze crisis van aandacht en zelfbeschikking – maar is de situatie dezelfde? Elders in het boek stelt Evgeny Morozov vast dat zowel knutselaars en DIY-enthousiastelingen als utopisten ondanks hun goede intenties vaak politiek naïef zijn gebleken in hun opvattingen over technologie. Niet de ‘tools for conviviality’ van Ivan Illich hebben de wereld veranderd, maar wel de manier waarop Steve Jobs en co hun technologieën exclusief hebben gemaakt en vermarkt.

Wat er vandaag rest van de vele utopische ideeën over architectuur en design uit de jaren 1970 is vooral de zin voor sociaal experiment voorbij maatschappelijke gewoontes en hiërarchieën. Participatie en samenwerking (Invite and participate; Support; Unite) betrekken expliciet de sociale context waarin waardecreatie plaatsvindt. Daarover schrijven de samenstellers: “uitnodigen is radicaler dan aanbieden. Uitnodigen veronderstelt een handeling, een gebaar. Je heb altijd iemand nodig aan wie je de uitnodiging stelt. Zonder de ander werkt het niet. (…) De vorm moet voldoende open zijn en de appreciatie van de bijdrage moet inherent zijn aan het ontwerp.” Architect John Habraken stelde bijvoorbeeld al in de jaren zestig de vraag naar de inspraak van gebruikers en de verantwoordelijkheid van de architect tegenover de gemeenschap. Die ideeën zijn vandaag deels gemeengoed en zetten zich ook op bredere schaal door in het debat rond de commons en burgerparticipatie in grote publieke projecten (denk aan Ringland in Antwerpen) – thema’s die overigens afwezig zijn in Facing Value.

            Filosoof Michel Foucault schrijft dat ‘heterotopieën’ andersoortige ruimtes een concrete plek in deze wereld geven, ze tastbaar maken en ons dus ook toelaten onszelf anders voor te stellen. Kunst kan die functie waarnemen, en ook in Facing Value is het een verademing om tussen soms taaie technische analyses bijdragen te lezen of te bekijken die in hun eenvoud spreken. Kunstenares Céline Condorelli filosofeert bijvoorbeeld over houten draagbalken die wankele gebouwen stutten en stelt voor om vanuit die steunende functie te denken. Of neem het manifest van Mierle Laderman Ukeles met de oproep om zorg te dragen voor musea – sinds 1969 verplaatste deze kunstenares ‘onzichtbaar’ huishoudelijk werk als poetsen naar de tentoonstellingsruimte en werd later de eerste en enige kunstenaar in residentie bij de reinigingsdiensten van de stad New York. Haar artistieke praktijk vormt een mooi tegenbeeld voor de doorwrochte historische analyse van etnografe Beverley Skeggs over het gebrek van waardering voor huishoudelijke arbeid en de rol van vrouwen in alternatieve economieën.

            Het eerste luik van het boek gaat over experimenten met arbeid en tijdsbesteding (Be unproductive), en over alternatieve en informele economieën (Share). Die thema’s zijn bijzonder actueel in de kunsten, omdat kunstenaars bij uitstek ‘flexwerkers’ zijn die ‘immateriële arbeid’ verrichten – en die in het huidige bestel hun zoektocht naar vrijheid zien botsen met prestatiedruk en economische precariteit. Cultuurcriticus Jan Verwoert onderzoekt in dat licht de mogelijkheidsvoorwaarden van een “politiek van de toewijding”, waarin we uitputting erkennen als een van de weinige zaken die we als gemeenschap nog delen – kunnen we daaruit ook verzet en zorg puren, mogelijk zelfs de basis voor een bijzondere vorm van solidariteit?