Een zwerver en een vluchteling zult gij op de aarde zijn

Over mobiliteit en identiteit - Spoken World 2010 (Im)mobile identities

Kaaitheater bulletin Jun 2010Dutch
Seizoensprogramma Kaaitheater 2010-2011

item doc

In de mythe van Kaïn en Abel wordt het conflict tussen trekkende en gevestigde stammen tastbaar. ‘En Abel werd schaapherder, Kaïn landbouwer.’ Het territoriale conflict eindigt met een moord. De pointe van dit verhaal is dat degene die gevestigd is, nadat hij de nomade heeft gedood, zelf wordt verdreven: ‘Een zwerver en een vluchteling zult gij op de aarde zijn.’ – Hans Magnus Enzensberger, De Grote Volksverhuizing (Die Grosse Wanderung), 1992

De overgang van een hoofdzakelijk nomadische naar een (semi-)sedentaire leefwijze die zich voltrok bij het begin van het neolithicum, een 3000 jaar voor Christus, is wellicht een van de meest ingrijpende veranderingsprocessen uit de geschiedenis van de mensheid. ‘Een zwerver en een vluchteling zult gij op de aarde zijn’: de auteurs van het Oude Testament, geschreven voor de christelijke jaartelling begon, en zelfs nog Hans Magnus Enzensberger in het jaar 1992 van diezelfde jaartelling konden niet vermoeden hoezeer en in hoe grote mate die menselijke conditie van zwerver en vluchteling vandaag anno 2010 alom een feit zou zijn.

 

1. Een wereld in beweging

Vandaag is een evolutie aan de gang die wel eens even ingrijpend zou kunnen worden als die uit het neolithicum. Migraties zijn er altijd geweest: zoals er aan de hemel steeds beweging is van wolken en winden, zo hebben op de aarde en op de oceanen mensen en dieren zich altijd in groten getale verplaatst. De massa’s die zich op dit moment op onze stilaan overbevolkte aardbol rusteloos van de ene naar de andere plek begeven – dank zij de ongeëvenaarde technologische ontwikkelingen inzake transport en communicatie –, zijn echter van een omvang zonder weerga, zonder vergelijk met wat zich ooit eerder aan migraties voordeed. De klassieke relatie tussen het nomadische en het sedentaire wordt vandaag op haar kop gezet. Het lijkt wel alsof niemand meer stilstaat, alsof iedereen op de aardbol aan het bewegen slaat.

   Ook die aardbol zelf is in volle beweging. Niet alleen de natuur ondergaat grote alarmerende veranderingen – zelfs de wolken en de winden doen niet meer wat ze gewoonlijk doen maar vooral de manier waarop wij, de mensen, die wereld inrichten, organiseren en exploiteren wordt in versneld tempo ondersteboven gehaald. Precies daarvan ondergaat de natuur de schadelijke gevolgen. Met een razende snelheid worden markten, natiestaten en technologieën ‘geïntegreerd’, aaneengeklonken tot één overkoepelend geheel: dit dynamische, niet te stuiten proces noemen we globalisering. Er ontstaat een nieuwe wereldorde, gesteund op het allesomvattend economische systeem van de vrije markt en op een wereldwijd technologisch communicatie- en mobiliteitsnetwerk: iedereen in de wereld staat (potentieel) in verbinding met iedereen én iedereen wordt afhankelijk van iedereen. Door het opheffen van de afstanden in tijd en ruimte brengt de globalisering ons dichter bij elkaar, maar tegelijkertijd verdeelt, polariseert ze ons. De kloof tussen arm en rijk is nog nooit zo groot geweest: een tegenstelling die samenvalt met die tussen diegenen die toegang hebben tot de vrije markt en haar communicatie- en transportmiddelen en diegenen die ervan verstoken blijven.

   De maximalisering van de vrije markt resulteerde wereldwijd in een maatschappelijke vorm die steunt op het consumentisme als hoeksteen. Wij consumeren blijkbaar niet meer om te leven maar leven om te consumeren. De relatie tussen vraag en aanbod, tussen noden en hun bevrediging wordt omgekeerd. We worden meegesleurd in de vaart van de economische concurrentie, in die wedren om altijd maar meer en telkens weer iets nieuws te produceren, zodat het consumeren onverminderd door kan gaan. De bevrediging van de gecreëerde behoeften moet voor ons bovendien onmiddellijk kunnen gebeuren. We rennen van het ene naar het andere en dan weer naar het nieuwe andere, tot de beurs crasht, de economische groei krimpt en de werkloosheid groeit. En wanneer het daarna even beter gaat, beginnen we meteen opnieuw…

   Het is dan ook niet te verbazen dat in een bestaan waarbinnen rusteloosheid en snelheid de toon aangeven ‘mobiliteit’ een hoog aanzien verwerft. ‘Mobility climbs to the rank of the uppermost among the coveted values.’  ‘Mobiliteit klimt op tot de hoogste rangorde van begeerde waarden.  (…) Immobiliteit is geen realistische optie in een wereld die constant in beweging is.’ (Zygmunt Bauman)

 

2. Reizigers en zwervers

Eén van de belangrijkste sociale stratificaties in de postkapitalistische maatschappij is op dit moment inderdaad de graad van mobiliteit die iemand zich kan veroorloven of niet, de vrijheid waarover iemand al dan niet beschikt om te kiezen waar hij/zij zich wil bevinden. Grosso modo valt de zich over de aarde bewegende massa uiteen in twee categorieën die we zouden kunnen omschrijven als ‘de reizigers’ en ‘de zwervers’.

   Toerisme is op wereldvlak de grootste economische sector geworden. In het consumptiepatroon van de ‘doorsnee begoede’ westerling nemen vakantie en op reis gaan een vooraanstaande plaats in. De wereld ligt immers aan onze voeten: grenzen verdwijnen, visa worden afgeschaft, douanecontroles verminderd. Alleen het gevaar voor terroristische aanslagen door leden van niet-westerse groeperingen allerhande noopt er ons toe onze koffers te openen, ons te laten fouilleren, ons shampooflesje te laten controleren…

   De ware kruispunten van de mondialisering liggen niet meer in het hart van belangrijke steden maar situeren zich – behalve in winkelcentra en pretparken – vooral in de luchthavens, de stations, de hotelketens en de havens van deze wereld. Onder het motto ‘wij reizen om te leren’ zwerft de toerist de wereld rond, zoekt hij/zij het exotische geluk op en tegenwoordig zelfs het exotische ongeluk, de pittoreske armoede. Hij/zij is nog maar net ergens aangekomen of hij/zij begeeft zich alweer op pad naar een volgende sensationele ervaring. Maar naast de toerist zijn er nog andere wereldreizigers: de zakenlui, de academici, de wetenschappers, de politici, de sportlui, de artiesten… al diegenen van wie het werkterrein, de contacten, de netwerken zich over de hele aardbol uitspreiden. Zij lijken zich thuis te voelen op elke plek in de hele wereld. Ook zij ‘reizen om te leren’. Reizen in welke vorm dan ook heeft immers iets opwindends: werelden ontdekken, contacten leggen, culturen leren kennen… Zeker in het artistieke milieu werd in het verleden en wordt vandaag een sterk groeiende waarde gehecht aan die emanciperende kracht van het reizen. De uitbreiding van de mobiliteit van kunstenaars en hun werken speelde en speelt een zeer belangrijke rol in de ontwikkeling van die kunstenaars en van hun publieken. Hoe kunnen wij een nieuw evenwicht vinden tussen deze emancipatorisch gezien zo belangrijke verworvenheid en onze verantwoordelijkheid als wereldburger t.a.v. de klimaatverandering, het energieverbruik, de productie van afval, enz?

   De tweede categorie, de zwervers, de thuislozen, hebben aan de grenzen minder geluk: ze worden er streng gecontroleerd, vaak worden ze niet tot onze wereld toegelaten en teruggestuurd. Of: later gedwongen gerepatrieerd. Het zijn dan ook geen reizigers, maar vluchtelingen. Ze werden uit hun land verdreven of beslisten te emigreren om politieke, economische of klimatologische redenen. Zonder motief van levensbelang verlaat niemand voorgoed zijn huis. Weggaan en alles achterlaten doe je uit wanhoop. Of: uit hoop, uit een blind vertrouwen in de belofte van een menswaardiger bestaan ver van wat je dierbaar is. Diegenen die toch over de verboden grenzen geraken, zullen van dan af tot de ‘geïmmobiliseerden’ behoren. Want ze worden verplicht onder te duiken in de jungle van de steden, gedoemd tot een clandestien bestaan zonder de hoop om nog ooit de terugreis naar hun land te kunnen maken.

   Waar het bewaken van de grenzen niet meer volstaat om dit soort reizigers te ontmoedigen, bouwen wij muren om onze territoria heen, zoals die tussen de USA en Mexico of die rond de Spaanse enclave van Ceuta in Marokko. Of we deporteren de zwervers en sluiten hen op om onze eigen gebieden en rechten veilig te stellen. De wereld is bezaaid met ‘voorlopige gevangenissen’: van vluchtelingenkampen tot gesloten opvangcentra. In de Palestijnse kampen in Libanon wachten mensen al zestig jaar op een terugkeer naar hun eigen land. In Darfur (Soedan) leven 2,5 miljoen mensen in vluchtelingenkampen. Het ‘geval’ Katrina/New Orleans is één van de helderste en schrijnendste voorbeelden van hoe het al dan niet toegang hebben tot mobiliteit de maatschappij verdeelt in arm en rijk. Arm of rijk betekent in dit geval: zij die kans hebben te overleven en zij die ‘het ongeluk hebben’ ten onder te gaan. Toen de orkaan in aantocht was, verliet iedereen die beschikte over een vervoermiddel of die het geld had zich er een te veroorloven de stad; zij die er geen hadden bleven achter, verdronken, spoelden onder en/of  werden ‘opgevangen’ in de Superdome. Net zoals in New Orleans leven er in alle grootsteden van de wereld duizenden permanent ‘geïmmobiliseerden’: de armen, de kansarmen, de illegalen, de daklozen…al diegenen die om een of andere reden ‘uit het systeem’ gevallen zijn.

   In 1943 reeds omschreef de Duitse filosofe Hannah Arendt de vluchtelingen, zij die op weg van land naar land telkens weer uitgedreven of gedeporteerd worden, als ‘de avant-garde van de volkeren’. Een visionaire stelling die later door de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben bijgetreden werd in het licht van het verdwijnen van de natiestaten zoals wij dat vandaag meemaken: ‘de vluchteling is wellicht de enige categorie die ons toelaat ons een beeld te vormen van de contouren en de beperkingen van een toekomstige politieke gemeenschap, tenminste zolang het proces van de ontbinding van de natiestaat en zijn soevereiniteit niet voltooid is.’ Of ‘de zwervers’ inderdaad ‘de voorhoede’ zijn die vorm zal geven aan de utopie van een werkelijk mondiale gemeenschap hangt af van hoe wij allen ons in dat toekomstige leven zullen positioneren. Twee wegen liggen open. Ofwel: verder gaan ons op te sluiten in zelfgemaakte gevangenissen allerhande van getto’s tot gated communities, onze deuren dicht te houden voor de invloed van ‘het andere’ . Ofwel: de moed hebben om dat wat wij onze eigenheid noemen open te stellen voor de veranderingen en het niet langer angstvallig af te schermen tegen ‘besmetting’ vanuit een dwaas en onbereikbaar verlangen naar zuiverheid.

 

3. Identiteit

Welke invloed hebben de heftige bewegingen op wereldvlak, de versnelling van het leven, de verhoogde mobiliteit op hoe wij dat bestaan ervaren, op hoe wij ons zelf daarin zien functioneren?

   ‘Nooit  eerder’, schreef de Franse antropoloog Marc Augé, ‘werden individuele levens op zo uitgesproken wijze beïnvloed door de collectieve geschiedenis, maar ook waren de referentiepunten voor een collectieve identificatie nooit zo wankel. De individuele productie van “betekenis” is daarom meer noodzakelijk dan ooit.’ Als de 20ste eeuw de geschiedenis zal ingaan als ‘de eeuw van de ideologie’ – zo voorspelt de Franse geopolitieke denker Dominique Moïsi –, dan zal de 21ste eeuw die ‘van de identiteit’ worden: ‘De zoektocht naar een identiteit door volken die onzeker zijn over wie ze zijn, over hun plaats in de wereld en over hun vooruitzichten op een betekenisvolle toekomst is in de plaats gekomen van ideologie als motor van de geschiedenis, met als gevolg dat emoties er meer dan ooit toe doen in een wereld waarin de media nog eens de rol van galmbord en vergrootglas spelen.’

   Het lijdt geen twijfel dat de grote en snelle veranderingen in de samenleving een enorme onzekerheid met zich meebrengen en dat uit die onzekerheid diepe identiteitscrisissen ontstaan. De culturele en psychologische gevolgen van de nieuwe polarisaties zijn dagelijks voelbaar. Niemand blijft vandaag immuun voor de massa aan prikkels en invloeden waaraan wij blootgesteld worden door het opengooien van de wereld.

   Onze relatie met ‘de Andere’ moet voortdurend bijgesteld worden en verhoogt onze behoefte aan zelfdefiniëring. We hebben allemaal een intens verlangen om ‘ergens bij te horen’. Er is dan ook dringend nood aan een nieuwe invulling van het begrip identiteit. De persoonlijke eigenheid van iemand is vandaag minder dan ooit een statisch en monolithisch gegeven. Wat wij onze identiteit noemen bestaat uit een hele reeks deelfacetten. We behoren tegelijkertijd tot etnische, territoriale, nationale, religieuze… en taalentiteiten, maar we vinden het moeilijk met die complexiteit om te gaan. Maar al te vaak herleiden we ‘de Andere’ tot één enkel van deze facetten: we spreken van dé moslims of dé Marokkanen. Wie voelt dat hij door anderen tot één facet van zichzelf herleid wordt of in één van zijn eigenschappen aangevallen wordt, gaat zich vaak – als tegenreactie – precies met die eigenschap identificeren, haar accentueren, haar verdedigen. Wat we dringend moeten leren is het omgaan met onze eigen complexe diversiteit en met die van ‘de Andere’.

   Maar niet alleen de confrontatie met andere culturen maakt ons onzeker m.b.t. onze eigenheid. De publieke, uniformerende, homogeniserende kracht van de consumptie creëert spanningen en roept een tegenkracht op: een fundamentele behoefte aan individualiteit, aan intimiteit, aan differentiëring. De in de werksfeer almaar groeiende eis tot flexibiliteit – dat haastige springen van de ene ervaring naar de andere – doet ons terugverlangen naar continuïteit, naar een verhaal waar het ene uit het andere kan groeien, naar de waarden die deze continuïteit aan ons leven kan geven, naar de waardigheid die we kunnen ontlenen aan het plezier in onze arbeid, naar relaties met mensen die langer duren en dieper gaan dan het intermenselijke drijfzand waarop bedrijven en sociale banden vandaag worden opgebouwd. ‘Mentaal gezien zijn wij allemààl immigranten…’ ( Walter Lippmann geciteerd door Richard Sennett).

   Ook al lijken ze zich ver van ons bed te voltrekken, de grote economisch-politieke verschuivingen op wereldvlak brengen evenzeer onrust in ons leven: zeker in dat van de westerse mens, en nog in hogere mate in dat van de bange blanke Europese mens. Met de opkomst van China en Indië als nieuwe economische wereldmachten wordt het westen – het oude Europa en de gedoodverfde wereldheerser de Verenigde Staten van Amerika – in zijn eeuwenlange suprematie bedreigd. De wereld lijkt wel te kantelen: van het westen naar het oosten, naar Azië. Voor de Europeaan is dit een nieuw en ongekend gevoel, moeilijk te aanvaarden voor wie al zo lang zijn cultuur als het middelpunt van de wereld beschouwt. Ook dat zaait angst en onrust, het maakt ons kwetsbaar, dompelt ons in crisis en werpt ons terug op vragen als ‘wie waren wij?’, ‘wie zijn wij?’ en ‘wie zullen wij worden?’

 

4. Tijd en verbeelding

‘De eerste gedaante van de hoop is de vrees. De eerste verschijning van het nieuwe de schrik.’ (Heiner Müller) Onze angst voor al die veranderingen is in de eerste plaats een vrees voor het onbekende, steunend op het vooroordeel dat het toekomstige alleen maar slechter kan zijn dan het actuele. De veranderingen in de wereld zijn niet meer terug te draaien. Wij moeten op zoek naar een manier om daarmee om te gaan. De verworvenheden van de technologische vooruitgang zijn niet meer omkeerbaar, maar wel aanpasbaar, veranderbaar. Als wij dat willen. Om ons nieuwe zelf te vinden – op welk vlak en welk niveau dan ook –, is er tijd nodig, tijd op mensenmaat, tijd voor reflectie, voor introspectie, voor projectie. Tijd én verbeelding. Ons leren inbeelden hoe de ander is en hoe hij leeft. Ons leren inbeelden hoe ons eigen leven kan veranderen. Ons leren inbeelden hoe we de wereld op een nu nog ongekende manier kunnen inrichten. Met heel veel zelfkritiek én met nieuwe ogen kijken naar wat er nu is, naar wat wij onszelf, de ander en de wereld vandaag aandoen…

   ‘Steeds vaker bekruipt me het gevoel dat de verbeelding van levensbelang is’, schreef theatermaakster Lotte van den Berg in een recente tekst over haar werk. Aan die vitale praktijk van de verbeelding kunnen kunstenaars een belangrijke bijdrage leveren: het uittesten van en vorm geven aan inspirerende gedachten, het verhelderen van discoursen, het ontwarren van complexe emoties, het realiseren van schetsen, blauwdrukken, maquettes, het creëren van beelden waarin een nieuwe wereld zichtbaar wordt…

 

‘Het is de irrationaliteit van de vooruitgang waar ik kritiek op lever. (…) Totnogtoe heeft men de verworvenheden bestudeerd, en de vooruitgang is buitengewoon, dat kan niemand ontkennen, maar nu moeten wij de door de vooruitgang aangebrachte schade onderzoeken (…) niet om de klok terug te draaien, maar om op een andere manier vooruit te gaan. (…) Het gaat er niet om de vooruitgang stop te zetten, maar om zijn voortbestaan te garanderen.’ – Paul Virilio