Reservoir: Jonathan Burrows (NL)

Kaaitheater bulletin Jan 2007Dutch

item doc

In de rubriek Reservoir laten wij elke keer een kunstenaar aan het woord over zijn ‘reservoir’: de bibliotheek, videotheek, het archief, de ervaringen waaruit hij/zij put bij het creëren.

Ik begon te dansen omdat mijn zus naar de Royal Ballet School ging. Dansen leek mij opwindend, niet omdat ik mij daar speciaal toe aangetrokken voelde, maar omdat ik jaloers was op mijn zus die van huis weg mocht, naar die school. De Royal Ballet School was voor een kind eigenlijk een weerzinwekkende plek, maar toen ik daar achter kwam, was er al geen weg meer terug. Ik was niet slecht, ze zagen mij wel zitten als danser, maar toch voldeed ik niet helemaal aan hun verwachtingen. Daarom stortten ze zich op een sprankeltje interesse voor choreografie dat zij in mij ontwaarden en duwden mij in die richting. Pas enkele jaar geleden ben ik dat gaan beseffen en daarna had ik nog wat tijd nodig om voor mijzelf te beslissen of dit werkelijk was wat ik wilde. Hoe dan ook: ze gaven mij een contract als leerling-choreograaf in het Royal Ballet. Ik ging daarop in, maar niemand wist eigenlijk wat dat betekende of wat ze met mij moesten doen. Ik hing daar wat rond en maakte voor mezelf een plekje zo goed en zo kwaad dat ging. Ten slotte werd ik solist.

In diezelfde periode, ongeveer in 1979, raakte ik betrokken bij een groepje mensen rond de Riverside Studio’s. In het begin was dat een wonderlijke plek. Die Studio’s werden geleid door David Gothard, een man die erin slaagde daar allerlei belangrijke kunstenaars naartoe te halen. Je zag daar Samuel Beckett aan de bar zitten of Dario Fo rondlopen of Tadeusz Kantor. Cage en Cunningham toonden daar hun duetten, enz. Daar ook ving ik een eerste glimp op van de Amerikaanse post moderne dans: Douglas Dunn, David Gordan, Steve Paxton, Trisha Brown, Lucinda Childs… Dat leek wel het teken/ de aanwijzing waarop ik had zitten wachten. En toen vroeg de Engelse experimentele choreografe Rosemary Butcher of ik bij haar wou dansen. Dat heb ik met tussenpozen gedurende dertien jaar gedaan. Zij werd en is nog altijd een belangrijke vitale bron voor mij. Lange tijd leefde ik dus een vreemd dubbel leven: maillots en make-up de ene avond, experimentele dans de andere avond. Het duurde een hele tijd voor ik wist wat ik met die tegenstrijdige informatie wilde doen. Ik deed verdere pogingen om te choreograferen, zelfs met de reizende groep van het Royal Ballet maar ik begon slechts een jaar of acht geleden dingen te maken die voor mij echt zin hadden. Eigenlijk gebeurde dat pas rond 1988 toen ik via een gemeenschappelijke vriend Matteo Fargion ontmoette. Matteo heeft meteen invloed op mij gehad. Hij studeerde compositie met de componist Kevin Volans en moedigde mij aan Kevin te vragen of ik ook bij hem in de leer kon gaan. Zo ben ik twee jaar lang – soms voor enkele dagen, soms voor enkele weken – naar Ierland gereisd waar Kevin woonde. Van hem kreeg ik die buitengewone opleiding en die ideeën over hoe je iets kan creëren. Kevin was een tijdje assistent van Stockhausen geweest, maar ook de vriend van de Amerikaanse componist Morton Feldman, een andere belangrijke figuur in de muziek. Wat ik bij Kevin geleerd heb is nog steeds cruciaal voor mij: daar ligt ook de link tussen Matteo en mezelf. Both Sitting Duet is een ‘hertaling’ van Morton Feldmans score ‘For John Cage’.

Ik ben nooit een goede balletdanser geweest en was dus altijd op zoek naar manieren van bewegen waarmee ik beter kon omgaan. Wat ik nodig had vond ik in het release werk en in de contact improvisatie, maar ook in volkdans materiaal dat ik op school had geleerd. Ik hou van de Engelse traditionele volksdansen voor mannen. Als het goed gaat, zie je bij die dansers die vreemde mengeling van absurditeit en diepe waardigheid. Ik heb mannen gezien die zo dronken waren dat ze niet meer rechtop konden staan, maar als ze moesten optreden gebeurde er iets met hen: alsof een tijdloos lichaam hen deed bewegen, dansten ze op zo’n manier dat de koude rillingen over je rug liepen. Een klein beetje van dat soort beweging, van dat soort houding vind je terug in wat Matteo en ik doen.

De interesse voor muziek en voor compositie die Matteo en Kevin bij mij gewekt hebben, blijft doorwerken, maar heeft zich ook stilaan verrijkt met meer ideeën over theater en performance. Het werken met Jan Ritsema aan Weak Dance Strong Questions opende voor mij nieuwe wegen in het kijken naar en denken over het ‘op de scène staan’. Die werkperiode viel samen met een golf van nieuwe ideeën omtrent dans performance geïntroduceerd door Jérôme Bel en Xavier Le Roy: een uitdaging voor de dans om op verschillende manieren helderheid te brengen in wat zij probeerden en niet meer zo veel te vertrouwen op de oude en soms wat gemakkelijke poëtica van de meer geësthetiseerde dans. Vandaag reis ik rond en geef ik af en toe een workshop waarin de taal, het praten belangrijk is: ik steek daar zelf veel bij op, dat leidt naar een grote hoop nieuwe vragen omtrent wat wij aan het doen zijn. Dat is voor mij een voortdurende stimulans en een bron van vreugde. Er hangt vandaag iets in de lucht dat aanmoedigt om nieuwe kanalen en onderzoeken uit te proberen, doorheen de wereld en doorheen vele verschillende kunstenaars in dans en performance.

Recent raakte ik gefascineerd door poëzie. Poëzie lijkt op dit moment binnen de Engelse taal een wonderlijke periode door te maken: Jo Shapcott, Douglas Dunn (een andere Douglas Dunn!), Seamus Heaney natuurlijk, Michael Donaghy, de Australiër Les Murray, Hugo Williams… Soms denk ik dat poëzie dichter bij choreografie staat dan wat dan ook. Ik kan dat nog niet helemaal onder woorden brengen, maar het heeft iets te maken met het feit dat beide disciplines een onderwerp aanvankelijk op een indirecte manier benaderen en dan de vorm gebruiken om de betekenis te versterken: dat resulteert dan in iets dat je erkent maar dat je niet kan verwoorden. Om dezelfde reden heb ik een passie voor de toneelauteur Martin Crimp.

Een andere passie is de dub reggae. Niet de homofobe dancing reggae maar de serieuze spirituele reggae, zo luid gespeeld dat je nieren ervan gaan schudden. Ik kan niet uitleggen waarom, maar ik heb daar altijd van gehouden. In de late jaren 70 of de vroege jaren 80 in Londen hield je ofwel van punk ofwel van reggae en ik hield van reggae van af het eerste moment dat ik het live gespeeld zag. Een van de grootste sound systems in deze muziek in het UK wordt geleid door een man die Jah Shaka heet. Ik zou hem willen volgen waar hij ook speelt.


In de dans blijven Merce Cunningham en Steve Paxton mijn referentiepunten, zowel in termen van fysieke intelligentie en kunstenaarschap als in termen van het denken over wat dans is en kan zijn. Zij hebben beiden grenzen verlegd terwijl ze tegelijkertijd bleven vasthouden aan enkele eigen principes. Ik zou ook om ’t even waar naartoe gaan of een van deze twee te horen of te zien.