Reservoir: Alain Franco (NL)

Kaaitheater bulletin Sep 2006Dutch

item doc

In elk bulletin duiken we met een kunstenaar in zijn of haar ‘bibliotheek’, het reservoir van waaruit zijn of haar werk wordt gevoed. De reeks wordt geopend door Alain Franco, muzikant en dirigent, geboren in Antwerpen, opgevoed in het Frans. Hij erfde van zijn grootvader een passie voor de Duitse cultuur, zowel voor de literatuur, als voor de filosofie en de muziek.

 

‘Ik ben niet echt een verstokte lezer, heb niet zoiets als een lijfboek of een muziekwerk dat ik telkens opnieuw wil horen, maar ik stel wel vast dat ik altijd weer de gedichten van René Char ter hand neem. Ik heb het integrale werk van de negentiende-eeuwse Duitse auteur Theodor Fontane doorgenomen, iemand die schrijft over een wereld die niet meer bestaat. Ik heb dat met evenveel plezier gelezen als het oeuvre van Marcel Proust. Maar ik lees eerder sociologische werken en een beetje filosofie, minder romans of novellen. Ik verdiep mij liever in een tekst van Plato dan in een of andere roman. Ik grijp ook naar pas verschenen dingen, vooral op filosofisch-sociologisch gebied. Recent las ik een boek van de Duitse socioloog Ulrich Beck over de uitdagingen van de mondialisering en La civilisation des médias van de Tsjechische twintigste-eeuwse filosoof Vilém Flusser. Ik zit niet echt in die wereld, ben niet echt met die fenomenen bezig, maar ik acht het wel nodig daarmee in contact te blijven, mezelf daarmee te confronteren. Ik kan me niet indenken dat iemand die vandaag met zijn eigen ontwikkeling bezig is, zich zou verschuilen voor die wereld. Ik vind het nodig mij door de wereld te laten raken en de wonde die daardoor ontstaat te laten ‘uitlekken’. Ik bedoel dat positief: via die lekkende wonde dringt de wereld ook meteen naar binnen.

Eigenlijk luister ik weinig naar muziek, omdat ik eerder zelf speel dan beluister. Het is voor mij leuker om op een zondagmiddag een bundel van Liszt vast te nemen – zoals je een lijvig boek zou vastnemen – en dan drie uur aan de piano te zitten en die muziek al spelend te lézen. Dat is geen concert geven en ook geen oefening of technische voorbereiding, maar gewoon muziek lézen zoals je een boek leest. Ik heb evenveel partituren als boeken in huis: daar zitten hedendaagse stukken in, maar ook oudere en zelfs zeer oude.

Wat films betreft heb ik een uitgesproken voorliefde voor de Franse avant-garde: Eric Rohmer, Jacques Rivette, Alain Resnais en uiteraard ook Jean-Luc Godard. Niet toevallig allemaal filmauteurs die zweven tussen de wereld van de muziek en van de literatuur. Beeldende kunst volg ik niet echt. Vaak heb ik het moeilijk met theatermakers die het beeld als de essentie van het theater beschouwen. De beeld-schijn of het schijn-beeld met glitter en fonkeling interesseren mij niet. Al lezend heb ik niet zoiets als ‘een centraal bouwwerk’ gebouwd. Er zijn mensen die naarmate hun leven vordert kunnen zeggen: dàt is de essentie waarrond het voor mij allemaal draait. Ik denk dat het in onze tijd sowieso niet evident is om zo’n centraal bouwwerk te gaan samenstellen. Precies omdat de wereld zo veranderd is, begrijp ik vandaag beter waarom ik teruggrijp naar b.v. een werk als Das Wohltemperierte Klavier van J.S. Bach dat als het ware uit het ‘stenen tijdperk’ dateert. Het gaat mij om de realiteit van de materie die in dat werk opgeborgen zit: die dwingt je tot confrontatie met die materie. Dat waardeer ik zo bij theatermakers als Ivo Van Hove of Peter van Kraaij: dat telkens weer terugkeren naar de patstelling van én de krachtmeting mét de inhoudelijke materie. Het lijkt mij goed die materie altijd weer te lijf te gaan: ze zit verscholen en zal misschien zelfs verdwijnen in deze tijd, opgeslokt door de versnelling. Maar op een of ander moment moet ze weer naar boven komen, zoals er in een SF-film altijd wel een van de vaartuigen te pletter slaat tegen een planeet. Dat geeft een clash, dat veroorzaakt lawaai en precies die abrupte snelheidsbeperking herinnert ons aan de materialiteit van de realiteit, van het bestaan van die planeet. Die muziek van Bach is er, ze bestaat, die kan je niet zomaar opzij schuiven. We zullen geconfronteerd worden met de verdwijning én met de terugkeer ervan. Ik vraag me af hoe latere generaties daarmee zullen om gaan. En zelfs als ze niet terugkeert, dan ben ik nog benieuwd om te zien hoe ze niet terugkomt, hoe zij zullen omgaan met immaterialiteit, hoe zij wat vroeger materie was, zullen vertalen in beeld of afbeelding.’