Kijken naar/schrijven over dans

Through the Back - Jeroen Peeters

Etcetera Jun 2014Dutch
Etcetera, jg. 32 nr. 137, juni 2014, pp. 65-66

item doc

Kijken naar dans komt vaak neer op het lezen van een belichaamde tekst. Deze hermeneutische houding lijkt ook vanzelfsprekend: ik zie een reeks bewegingen en probeer ze te begrijpen. Choreografen die daarentegen de mediale autonomie van de dans benadrukken, vinden dat een dansvoorstelling juist uitnodigt om te kijken-zonder-meer. Jeroen Peeters onderschrijft in Through the Back: Situating Vision between Moving Bodies de stelling dat dans primair een visuele kunstvorm is, maar geeft daar vanaf de eerste bladzijde een kritische draai aan. Het ‘pure kijken’ dat  modernisten als Cunningham loofden, is immers een fictie. Ons kijken wordt gedurig gekaderd door culturele codes en verwachtingen, bijvoorbeeld over lichaamsvormen, en gemedieerd door technische dispositieven als de camera en het beeldscherm of, in het theater, artificiële belichting. Dans kan deze mogelijkheidsvoorwaarden thematiseren en zo ook gevoelig maken voor het verschil tussen het potentieel zichtbare en wat we (kunnen) zien conform de gangbare frames.

Het genormaliseerde kijken ontregelen, zodat we letterlijk oog krijgen voor de blinde vlekken waar we meestal over zien: dans die ertoe doet, is volgens Peeters een specifieke vorm van daadwerkelijke visuele kritiek. Met deze invalshoek spoort tevens een kritische praktijk die Through the Back aanzienlijk doet verschillen van het gros van de meeste recente publicaties over hedendaagse dans. Die dragen een academische stempel, wat doorgaans resulteert in een eerder onpersoonlijke en sterk theorie-gestuurde schriftuur. Peeters beoefent daarentegen danskritiek in de beste zin van het woord. In lijn met zijn algemene uitgangspunt dat hedendaagse choreografieën het kijken naar dans kunnen deconstrueren, documenteren de in Through the Back verzamelde essays letterlijk kritische kijkervaringen, momenten van visuele verwarring die Peeters al schrijvend tracht te ontwarren. Concepten kunnen daarbij helpen, maar het blijven bij Peeters altijd hulpbronnen die het schrijven over de geziene voorstellingen nooit beginnen te domineren.

Through the Back bundelt de schriftelijke sporen van een particulier kijktraject. Dat werd geritmeerd door voorstellingen van choreografen die nogal eens buiten beeld blijven in beschouwingen over de contemporaine dans. Daarin gaat het inderdaad vaak over Jérôme Bel, Xavier Le Roy en andere ‘conceptuelen’. Peeters bespreekt eveneens tot tweemaal toe het oeuvre van Boris Charmatz – het tweede essay handelt tevens over Benoît Lachambre en Meg Stuart – maar heeft het vooral over andere choreografen dan de gedoodverfde helden van de conceptuele golf. De meeste essays focussen op dansmakers die eveneens hyperreflexief werk maken, maar geen positie binnen het institutionele centrum bekleden: Alexander Baervoets, Philipp Gehmacher, deufert & plischke, Jennifer Lacey en Nadia Lauro, en Vera Mantero. Ook over het werk van Mantero heeft Peeters twee essays opgenomen; één ervan, ‘Eloquently speechless’, activeerde bij mij niet enkel de nog altijd levendige herinneringen aan het bevreemdende k’su’porta (2002), maar voorzag die eindelijk ook van het kader waar ze al die tijd naar op zoek waren.

De criticus die zijn eerdere visuele confusie alsnog probeert te verhelderen door al schrijvend als het ware terug te blikken op zijn verstoorde blik, verplicht zich tot essayistiek in de volle zin van het woord. Geen ik-gehik dus, en ook geen verliteratuurde volzinnen: Peeters schrijft tegelijk elastisch en helder, maar weert de ‘moeilijke woorden’ niet wanneer die aangewezen zijn. Essayeren, dat is proberen – en Peeters tracht in de meeste essays twee dingen te doen. Hij poogt de algemene aanleiding van ontregelende kijkervaringen zo nauwgezet mogelijk te reconstrueren via selectieve beschrijvingen van voorstellingen; en hij probeert vervolgens te begrijpen hoe de visuele vervreemding precies werd voortgebracht door ze te betrekken op algemenere kenmerken van het kijken, van de dans en vooral van het kijken naar dans. Daarbij zet hij geregeld bredere denklijnen uit, zonder die ook te over-systematiseren of zelfs echt te beargumenteren. De beschrijvingen lopen over in abstractere ideeën die hypothetisch en onaf kunnen blijven omdat Peeters erop vertrouwt dat de eerste de tweede plausibel maken. Daardoor verkrijgen de geponeerde bedenkingen nadrukkelijk het statuut van bijgedachten, ook wanneer ze aansluiten bij theoretische inzichten of concepten: gedachten bij, na en over kijkervaringen. Schrijven en denken vormen voor Peeters duidelijk twee zijden van eenzelfde munt, maar de uiteindelijke basis van zijn schrijfpraktijk is de spreekwoordelijke wetenschap dat het kijken naar een dansvoorstelling en het schrijven daarover twee volstrekt verschillende dingen zijn.

Het waarmerk van goede kritiek of essayistiek is haar openheid: ze wil overtuigen noch verleiden, enkel te denken geven door zinnen die bijwijlen haast terloops lijken neergeschreven. Through the Back bevat nogal wat van dat soort statements en passages. Zo bespeelt Peeters in het essay over Baervoets meermaals het aan Jean-François Lyotard ontleende onderscheid tussen figuur en grond (het is dan ook getiteld ‘Too much ground for transient figures?’). Dansbewegingen zijn als efemere figuren die verdwijnen in het moment dat ze verschijnen – maar hun vluchtige bestaan veronderstelt ook een substraat of fundament. Dat is in de bekende laatste instantie het dansende lichaam, zo noteert Peeters tussendoor: ‘dance revolves first and foremost around dancers. It is dancers who make time visible, their bodies constitute the ground for transient figures’.  Deze stellige opmerking wordt niet theoretisch opgerekt, integendeel, en krijgt daardoor het karakter van een doordenker. Het is mijn basiservaring als lezer van Through the Back: de meer dan eens gecondenseerde bijgedachten roepen weer andere gedachten op. Peeters’ danskritiek is synoniem voor een essayistiek die door de concentratie op persoonlijke kijkervaringen soms iets zelfbesloten heeft, maar tegelijk altijd ook uitnodigt tot mee- en tegen-denken. 

Zonder dat ook met zoveel woorden te zeggen, intervenieert Peeters met Through the Back op een bepaald opvallende manier in het lopende discours over hedendaagse dans. De naam van het boek is tevens de titel van zowel het eerste als het laatste hoofdstuk. In het openingschapiter gebruikt Peeters het beeld van de rug voornamelijk ter verduidelijking van zijn danspoëtica. De achterkant van het lichaam is dan een allegorie voor het ongeziene in elk zien, de nooit op te heffen begrenzingen van ieder menselijk kijken. In het slotdeel – ondertitel: ‘Fragments, voices and materials for choreographies to come’ – verschuift de focus naar dorsale beelden en choreografieën (o.m. van Trisha Brown) die een rug te zien geven. Kijken naar wat je bij jezelf niet direct kan bekijken, doet vreemd aan. Anders dan een gezicht is een menselijke rug inderdaad anoniem en generisch, en vooral ook weinig expressief: de achterkant van het lichaam lijkt geen binnenkant te hebben…

Through the Back begint en eindigt bij taalbeelden van visuele beelden die het kijken met blinde vlekken confronteren.  Het verschil tussen ‘het talige’ en ‘het visuele’ wordt vaak gezien als een geschil. Zo niet bij Peeters: zijn kritische praktijk wedt er juist op dat het interval tussen het kijken naar dans en het schrijven over dans juist mede het denken over dans mogelijk maakt. En de hedendaagse dans denken, of althans proberen de inzet daarvan te verhelderen, is wat anders dan haar bestuderen. Daarmee is niets gezegd contra het bestaansrecht van dansstudies, wel pro de autonomie van een danskritiek die het kijken naar en het schrijven/denken over dans zonder hoop op een dialectische verzoening laat dialogeren.

 

Jeroen Peeters, Through the Back. Situating Vision between Moving Bodies, Helsinki: Theatre Academy of the University of the Arts, 2014