Een dansbare architectuur
Alexander Baervoets opent Klapstukseizoen met dansimprovisatie
Alexander Baervoets dook pas vijf jaar geleden met eigen werk op in het Vlaamse danslandschap. Sedert zijn eerste danspassen is hij een omstreden figuur, en heeft hij evenveel fans als mensen die zijn creaties verafschuwen. Toch lijkt Baervoets naar een ruimer publiek toe te groeien. Zijn kleine oeuvre laat zich lezen als een evolutie van een strakke onderkoelde rationaliteit, naar een meer dansant spel met een bijzondere plaats voor de muziek. Met ‘Das Wohltemperierte Klavier’ is Baervoets mogelijk op een keerpunt aanbeland, een mooi vertrekpunt dus voor jonge dansliefhebbers die zich naar de opening van het Klapstukseizoen begeven.
De grote barokkomponist Johann Sebastian Bach is erg populair bij dansers en choreografen. Dit komt wellicht omdat zijn muziek vele gezichten heeft. Nu eens een gelaagd contrapunt, als een choreografie haast, dan weer lineair improvisatorisch. De afgelopen jaren mochten we in Leuven reeds verscheidene choreografen ontvangen met uiteenlopende interpretaties van Bachs muziek. Een immer melancholische Annamirl van der Pluijm op fragmenten uit de ‘Cellosuites’. Een intimistische Steve Paxton – evenals Bach een meesterlijk improvisator – op de bij uitstek dansbare ‘Engelse suites’. Er is ook de wervelende Bach wiens contrapunt zich laat kennen in een exuberant theatraal exces – een interpretatie die we kennen van de schitterende performance van Amanda Miller en Seth Tillett op Klapstuk 97. Later op het jaar krijgen we ook nog de visie van Alain Platel op Bach voorgeschoteld – een moment waarop zal blijken dat geen exces te groot is in een poging om Bach te vatten. Maar eerst is Baervoets te gast.
Möbiusring
De eerste choreografieën van Baervoets zijn een poging om in de overdaad aan pathetiek die de dans van tijd tot tijd beheerst terug aandacht te vragen voor de dans zelf. Als choreograaf zette hij daartoe slechts krijtlijnen uit, patronen en spelregels waarbinnen de dansers al improviserend bewegingen, lijnen en figuren kunnen ontvouwen. Muziek kwam er niet aan te pas – op de gitaarnoise van Paul Panhuysen na. De dans leidt zichzelf, gedraagt zich als een proces, een reeks bewegingen die onophoudelijk voortstuwen. Hij beoogt geen synthese van beweging en vorm als eindresultaat, maar vertrekt veeleer vanuit een kader dat vervolgens aanhoudend gedeconstrueerd wordt.
Heel veel is er in vijf jaar niet veranderd. Baervoets houdt vast aan zijn verdiensten, maar gunt zich steeds meer vrijheid als danser. De dans leidt niet langer zichzelf, maar profiteert voor het eerst uitbundig van de muziek. In Bach heeft Baervoets een ideale kompaan gevonden, haast een choreograaf die er dezelfde ideeën op nahoudt. ‘Das Wohtemperierte Klavier’ is één van Bachs meest rationele werken. Een cyclus van vierentwintig preludes en fuga's doorloopt alle grote en kleine tertstoonaarden. De muzikale figuren zijn talrijke variaties op kleine cellen, ze laten zich geen tweemaal horen, maar schrijden eindeloos voort, als een möbiusring. Het werk is een improvisatie met tien vingers als dansers, bevroren na vierentwintig thema's.
De interpretatie van pianist Yutaka Oya bevestigt op een nadrukkelijke manier het moduleerbare karakter van ‘Das Wohltemperierte Klavier’ door een nauwgezet mechanisch hameren van de notenreeksen. Baervoets heeft bijgevolg geen werk meer als choreograaf, hij krijgt immers een indrukwekkende dansbare architectuur voorgeschoteld. Slechts door de keuze van enkele variaties uit het eerste boek maakt hij vaststaande beslissingen. Hiermee knipt hij overigens de möbiusring door en thematiseert daardoor in het fragment eens te meer het proces. Voor Baervoets rest de ruimte voor een vrije improvisatie. De muziek heeft een prominente, leidende rol – als choreografie zeg maar. De dans volgt.
Dartel
‘Das Wohltemperierte Klavier’ is zonder twijfel Baervoets' meest dansante stuk geworden. Baervoets beweegt in grote bewegingen over de scène, tot zich voorzichtig een figuur vormt. Er volgt een nieuwe start. En nog één, en nog één. Elke beweging, zelfs de meest vrije, blijkt al te moduleerbaar. Pure improvisatie kan kennelijk niet begrepen worden als vertrekkend van een onschuldig lichaam – zoals ook het onschuldige oog een mythe is. Steeds volgt de keuze voor een afbreking om het procesmatige karakter van de variaties te behouden. Na verloop van tijd rijgen de figuren zich aaneen tot een caleidoscoop. Het gehele lichaam wordt in de beweging doorheen theaterruimte en muzikale architectuur aan een onderzoek onderworpen. In doorvoelde bewegingen tast Baervoets mogelijke posities van armen en benen af, maar evenzeer van een hangend hoofd, of van handpalmen op de grond. Een reeks permutaties van een kinderwijsje: hoofd-en-schouder, knie-en-teen, knie-en-teen.
Na enkele snelle, strakke fuga's, volgen tragere stukken. Na een speelse exploratie lijken zowel Bach als Baervoets haast stiekem tot plotse syntheses te komen, als bewegingen zich op elkaar terugplooien. Of is dit veeleer het werk van de toeschouwer, die niet de onschuldige ogen en oren heeft om processen te waarderen? Baervoets en Oya maken in een dialoog tot de laatste noten een vluchtigheid waar die dans en muziek ongrijpbaar maakt. Op de scène wordt er een half uur lang gesnoept van de ruimte, door artiesten en toeschouwers. Als herinnering blijven er fragmenten die verwijzen naar een blinde vlek waar men een resultaat verwacht. Een prachtig stuk dans dat op een openheid aandringt de betekenis niet te fixeren, maar de vluchtigheid van de dans te koesteren.