Dance, Politics & Co-Immunity - Gerald Siegmund en Stefan Hölscher (eds.); Dance [and] Theory - Gabriele Brandstetter en Gabriele Klein (eds.)

Etcetera Dec 2013Dutch
Etcetera, jg. 31 nr. 135, dec. 2013, pp. 64-65

item doc

Waar staan de danswetenschappen vandaag als discipline? Twee recente boeken die de resultaten van internationale congressen in Duitsland bundelen, geven daar een beeld van. Dance [and] Theory bevat een veertigtal korte bijdragen die voortkomen uit thematische discussiepanels: die structuur van een voorzet met reacties heeft mogelijk goed gewerkt als alternatieve symposiumvorm, het boek zelf is versnipperd, staat bol van de herhalingen en is vaak oppervlakkig. Dance, Politics & Co-Immunity is zorgvuldiger samengesteld en heeft het voordeel van een rijke waaier aan theoretische posities binnen een duidelijke thematische focus. Doorwrochte essays van politiek wetenschappers (Isabell Lorey, Gerald Raunig) staan er naast klassieke danshistorische analyses (Gabriele Brandstetter, Ramsay Burt, Mark Franko) en meer actuele thema’s. Meteen valt op dat de danswetenschap zich nagenoeg volledig heeft losgezongen van de artistieke praktijk: wat er vandaag in dans leeft, is uit de bundels niet op te maken. Slechts sporadisch komt artistiek werk aan bod en dan hoogstens als illustratie van een theoretisch argument. Heeft danswetenschap dan misschien een eigen theoretisch domein zonder artistiek object?

In Dance [and] Theory komen thema’s aan bod die het voorbije decennium kenmerkten: artistiek onderzoek, de academisering van het kunstonderwijs en de vermarkting van kennis; of de archivering van dans en performance. Vanuit reflecties op belichaamde kennis, dans als vluchtige kunstvorm en het lichaam als een levend archief, kan dans een specifieke bijdrage leveren aan die bredere discussies – terwijl tegelijk blijkt dat niet zozeer artistieke dan wel epistemologische en theoretische bekommernissen daarin centraal staan. Een opvallende tendens die zich uit beide bundels laat aflezen is de vraag naar de relatie tussen dans en politiek. En tevens een voorzichtige slingerbeweging terug: waar is de esthetische vraagstelling gebleven?

‘Hoe kunnen we nadenken over de relatie tussen dans en politiek vandaag zonder de neoliberale eisen en inperkingen te herhalen?’ zo vragen de samenstellers van Dance, Politics & Co-Immunity zich af, waarmee ze verwijzen naar het huidige regime van flexibiliteit, mobiliteit en beschikbaarheid. Dans speelt daarin een paradoxale rol: het claimt via artistieke interventies weerstand te bieden aan het heersende maatschappelijke bestel, terwijl het in zijn productiewijzen een voorbeeld bij uitstek is geworden van het postfordistische arbeidsregime (bijdragen van Bojana Kunst, Randy Martin en Ana Vujanovic). Indien dans zich als kritische praktijk reflexief verhoudt tot zijn eigen productiekader, is hij dan al politiek? Of kan zijn politieke potentieel enkel voortkomen uit het daadwerkelijk inpalmen van de culturele en publieke ruimte of door mensen op een specifieke manier te mobiliseren?

Een aantal teksten onderzoekt wat politiek van dans kan leren, zowel in historisch als actueel perspectief. Wat voegt kunst bijvoorbeeld toe aan de politieke verbeeldingsruimte van manifestanten? Sociologe Gabriele Klein gaat in op recente straatprotesten (Arabische lente, Occupy, Stuttgart 21) om historische verschillen met de jaren 1960-70 te duiden. Socioloog Oliver Marchart neemt Emma Goldmans ‘If I can't dance it's not my revolution’ en andere revolutionaire slogans onder de loep om Hannah Arendts definitie van politiek handelen uit te breiden. Beide auteurs delen aandacht voor de strategische doelstellingen van straatprotesten, het ‘pretgehalte’ als mobiliserend element en de kwetsbaarheid van het menselijk lichaam als medium. De toegevoegde waarde van het esthetische wordt zo een analyse-instrument gevoed vanuit danswetenschap.

In beide bundels geeft André Lepecki aan dat de vele politieke claims in de huidige theorievorming over kunst leiden tot een problematische ‘theoretische homogeniteit’ en ‘uitholling van het politieke’. Hij treedt daartoe in discussie met filosofen als Giorgio Agamben, Jacques Rancière en Chantal Mouffe die kunst graag als inherent politiek definiëren. Wat echter met performatieve ‘herverdelingen van het zintuiglijk waarneembare’ (Rancières 'partage du sensible') die een bevestigend of ongewenst politiek effect hebben? Franco Barrionuevo Anzaldi scherpt de kwestie nog aan: al het gebabbel over dissensus dekt de vraag toe naar wat kunst al dan niet vermag, en het installeert een al te beperkt begrip van het ‘politieke’. Terwijl Anzaldi meer heil ziet in het performatieve begrip ‘politisering’, vraagt Lepecki zich af of er iets als een ‘niet-metaforische’ benadering van politiek in dans mogelijk is. Eerder dan in de complexe relationaliteit met de toeschouwer, situeert Lepecki in de pogingen tot belichaming van het onvoorstelbare door de danser een politiek moment van initiatie en ‘daadwerkelijke verandering’ dat nooit louter abstract is. Overtuigend is die notie van ‘betrokkenheid’ niet: in zijn drang om kunst een politiek vermogen toe te schrijven, schort Lepecki immers de imaginaire, reflexieve en dus voorwaardelijke structuur van dans als artistiek medium weer op.

Dat brengt ons bij de vraag naar esthetica, of nog: hoe opereert dans als artistiek medium? Gerald Siegmund situeert enkele constitutieve elementen ervan in de co-presentie van toeschouwers en performers die in hun projecties imaginaire lichamen vormgeven. Terwijl de toeschouwers zo experimenteren met nieuwe belevingen en mogelijkheden om anders te zijn, garandeert de tussenkomst van het theater als mediaal apparaat een zekere afstand en maakt zo een reflexieve verhouding tot dat proces mogelijk.

Enkel binnen zo'n reflexief kader kan men ‘choreografische problemen’ formuleren die, zo stelt Bojana Cvejic ietwat kort door de bocht, niet ingegeven zijn door de idee van artistieke zelf-expressie of de modernistische reductie van dansende lichamen tot een zwijgzame, fysieke aangelegenheid. Hoe kunnen we vandaag de creatie van imaginaire lichamen in het theater analyseren vanuit hun discursieve materialiteit en de betekenissen die ze produceren? In een boeiende bijdrage vertrekt Petra Sabisch van de vaststelling dat de baanbrekende choreografen van de afgelopen twintig jaar zich onderscheiden door voor elke creatie een nieuwe methode te ontwerpen, ‘als een singuliere, experimentele en materiële praktijk’. Hoe kan men ook in theorie denken in, doorheen en rondom voorstellingen? Hoe komt betekenis tot stand? En – indien we intenties en verwachtingen als vernieuwingsdrang, politieke aspiraties, et cetera tussen haakjes plaatsen – wat doet een dansvoorstelling dan eigenlijk?

Een specifieke relatie met de toeschouwer is ook voor Sabisch wat de kern van een performance uitmaakt, want daarin komen nieuwe ervaringen en betekenissen tot stand. Ze schuift twee centrale noties uit haar doctoraat Choreographing Relations naar voren: contaminatie en articulatie. Met ‘contaminatie’ wil ze het klassieke catharsisbegrip uitbreiden, teneinde ook negatieve en ongewilde vormen van participatie te denken. Permeabiliteit is voor haar meer dan een metafoor: de lichamen van toeschouwers worden letterlijk geaffecteerd, ondergedompeld in een vreemd kader. Die relationele ervaring laat zich nooit restloos reduceren tot psychologie of moraal. Wat een choreografie kan doen is betekenissen 'articuleren' via affecten, dus in een overdracht tussen imaginaire lichamen. Articulatie is daarom niet enkel een instrument om lichaamsbeelden en bewegingspraktijken te beschrijven, maar een kritisch begrip binnen de geesteswetenschappen die ernaar neigen alles tot 'tekst' te reduceren: Sabisch plaatst de articulatie van betekenis in en door praktijken, affecten en ervaringen op gelijke voet met de gangbare semiologische analyses.

Vanuit reflectie op de artistieke praktijk ontwikkelt Sabisch zo een zorgvuldig begrippenapparaat op zoek naar een eigentijdse theorie over betekenisproductie in dans. Dat ze daarbij niet één keer het woord ‘politiek’ in de mond neemt, maar niettemin voortdurend de beperkingen van haar eigen discours in het vizier heeft, is een verademing. Indien danswetenschap vandaag en morgen een betekenisvol gebaar kan stellen, dan niet in meer gezwollen theorievorming waarin enkel crisis en utopie een plek hebben, maar wel in bescheidenheid én in een hernieuwde betrokkenheid op de artistieke praktijk.

 

Gerald Siegmund en Stefan Hölscher (eds.), Dance, Politics & Co-Immunity. Thinking Resistances. Current Perspectives on Politics and Communities in the Arts. Volume I, Zürich/Berlin: Diaphanes, 2013

Gabriele Brandstetter en Gabriele Klein (eds.), Dance [and] Theory, Bielefeld: Transcript, 2013