Faire un four - Sara Manente
Bij het betreden van de theaterzaal weerklinkt er muziek vanop de bühne. Met enkele gordijnen is daar een black box opgehangen, maar zodanig dat ook de ruimte errond op een aantal plaatsen zichtbaar is. Achteraan dit tochtige theater speelt een man (Christophe Albertijn) op een harmonium een trage, schier eindeloze melodie die reeds aanving voor de toeschouwers er arriveerden. Die eindeloosheid laat zich overigens ook figuurlijk opvatten: nog voor de kunstenaars het podium innamen, nog voor het eerste woord is gezegd of de eerste danspas gezet, is deze theaterruimte altijd al leven ingeblazen, nu eens tot rust gekomen in een laag stof, dan weer sluimerend als melodieën.
Op 27 oktober 2011 ging in de Antwerpse Monty de dansvoorstelling Fair un Four van Sara Manente in première, of beter: voor het eerst in première, want het stuk bestaat goeddeels uit improvisaties en de eerste pas moet telkens opnieuw worden uitgevonden, terwijl die ook onvermijdelijk moet onderhandelen met reeds gebaande paden – en het is precies die spanning en de impact ervan op het lichaam van individuele dansers die Manente en co treffend weten open te plooien.
Vier dansers (Jonas Chéreau, Ondine Cloez, Madeleine Fournier, Marcos Simoes) komen vanuit het publiek, klauteren op de bühne, als om die ruimte in te palmen, te verkennen en er hun eigen geschiedenis aan toe te voegen. Ze nemen beurtelings het voortouw, bewegen zich in elkaars zog en kopiëren daarbij elkaars gebaren, als een leerproces. Ze brengen simpele, haast primitieve bewegingen waarin herinneringen aan een protohumaan lichaam opspelen, als betrof het een oerscène: buigen, draaien om de eigen as, grijpen, boksen. Het zijn werktuiglijke bewegingen die onze fundamenteel technologische verhouding tot de dingen belichamen. Ontdaan van elke doelmatigheid, zijn die handelingen op de dansvloer tegelijk verworden tot louter gebaren. De herinnering aan beelden en praktijken opgeslagen in het lichaam verschijnt hier in zekere zin op een evolutionair tijdsplan – waarmee het haast achteloos het gangbare kader van enkele eeuwen “dansgeschiedenis” in een ruimer perspectief plaatst. Niet de gratie is wat deze lichamen doortrekt in hun klunzige aanzetten tot een pirouette, wel een bizarre verklontering van artistieke, alledaagse en antropologische referenties die de vinding van een nieuwe beweging tegelijk in de weg zitten én mogelijk maken.
In Faire un Four is er nog een laag die zich in de danserslichamen heeft afgezet: de herinnering aan het creatieproces zelf en aan het bewegingsmateriaal ontwikkeld in dat kader. Dat materiaal is uitgangspunt voor een reeks geïmproviseerde solo’s waarin de dansers “hommages” dansen, al is niet meteen duidelijk aan wie of volgens welke spelregels. Niettemin hebben die improvisaties een vormelijke helderheid die kan putten uit een gedeelde taal, of beter een gedeelde praktijk. Ook dat is een vorm van werktuiglijkheid, waarvan de groepsscènes die met de solo’s alterneren haast letterlijk enkele principes tonen die voor de kijker als leessleutels fungeren.
Gewapend met een kaart van Brussel, een regenjasje, een I-pod en een handdoek waarop een kalender staat afgedrukt, leveren de vier dansers zich over aan een “oneigenlijk” gebruik van die dingen: ze buigen het instrument om tot object en de handeling tot gebaar. In een andere scène staan de performers op een rij en improviseren langzaam woordenreeksen, asssociaties die verlopen via inhoud, rijm, alliteratie, synoniemen, homoniemen, etc. Wat doen deze performers anders dan opnieuw leren spreken door woorden op verrassende manieren aaneen te rijgen? De reeks eindigt met de woorden “homme – hommage”, waarna drie dansers elkaar losjes aanraken terwijl ze toekijken bij een solo. Ze vormen een ietwat onhandige keten van lichamen, alsof ze de logica van de woordenreeks op een fysieke manier verderzetten. Een configuratie van lichamen is echter nog geen groep, laat staan een model voor het samenleven: in Faire un Four blijft die opstap naar het sociale in zekere zin steken in de belofte van een gedeelde taal. Er zit nog te veel ruis op het spreken en de onderlinge verhoudingen – maar zijn nieuwe betekenissen überhaupt mogelijk zonder die weerbarstige materialiteit van gebaren?
Ondanks het letterlijke karakter ervan, is dit tonen van principes nooit didactisch of illustratief. Het laadt de choreografie op met een imaginaire laag en wakkert de verbeelding aan – terwijl dit alles bovendien gebeurt op een speelse manier en met een droge, ingehouden humor die aanstekelijk werkt. Aan het slot volgt nog een scène waarin de woordimprovisatie draait rond namen van popsterren en acteurs, maar uiteindelijk ook van gewone mensen: het benoemen als act die de singulariteit van personen bevestigt.
De hommagestructuur van de solo’s prikkelt de herinnering aan eerdere dansvoorstellingen en allerhande projecties vanwege de toeschouwer. Hoewel die solo’s een gelijkaardige kwaliteit hebben, verschijnt elk individueel lichaam ook als een eigenzinnige collectie waarin de eigen fysionomie zich op idiosyncratische wijze verhoudt tot de groep en het sociale. Er is een onvermijdelijke wrijving, een besef dat zowel alledaagse als gestileerde bewegingen aanvankelijk zitten als slecht passende kleren – weerom een principe dat ook letterlijk wordt getoond wanneer de dansers onderling van kostuum wisselen. Opnieuw leren dansen is niet vanzelfsprekend en vraagt al helemaal niet om een tabula rasa of het vieren van een naïef, organisch mensbeeld. Fair un Four zoekt de mogelijkheidsvoorwaarden daartoe in de cultuurgeschiedenis, de persoonlijke geschiedenis en de geschiedenis van het artistieke werkproces, dat bovendien met elke voorstelling aangroeit; maar het heeft ook aandacht voor de ongeordende chaos en de ruis die in dat gelaagde substraat sluimert. Wat intelligibiliteit verleent aan nieuwe (dans-)praktijken en betekenissen is precies dit samengaan van taal en materie dat zich laat betrappen in het “gebaarlijke”.
Anders dan het gros van de dansvoorstellingen vandaag is Sara Manentes Faire un Four geen eindeloze aaneenschakeling van bewegingsmateriaal, duurt het niet de obligate 55 minuten, pakt het niet uit met een dramaturgische punch line, en “puur” is de dans ook al niet. Bovendien bevat de voorstelling heel wat losse eindjes die zich slecht laten inpassen maar wel uitgesproken artistieke keuzes zijn – een muzikant die na de openingsscène niet goed meer weet wat te doen, om aan het einde toch nog terug te keren met een narratieve soundtrack terwijl de performers de bühne onttakelen, of een DVD met studio-impressies die iedereen mee naar huis krijgt. In de losse eindjes en de ruis zoekt Sara Manente openingen naar de wereld, naar het werkproces, naar kwesties die nog uit te vissen zijn, naar leerprocessen en een onbestemde toekomst. In een danswereld die zich hier te lande steeds eenvormiger en conservatiever toont (maar zichzelf graag wijsmaakt het laboratorium der kunsten te zijn) is die uitgekiende weerbarstigheid van Faire un Four een verademing.