RosasXX
Danscompagnie Rosas bestaat twintig jaar, en dat vormt de aanleiding voor deze tentoonstelling rond het oeuvre van choreografe Anne Teresa De Keersmaeker. RosasXX is meteen de eerste tentoonstelling in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten onder algemeen directeur Paul Dujardin. Voor wat de tentoonstellingen betreft, wil Dujardin onder meer recht doen aan de originele museale plannen van architect Victor Horta. Zo wil hij een lang ‘onuitgegeven parcours’ van Horta voor het eerst terug ontsluiten. De bezoeker van RosasXX komt bijvoorbeeld plots terecht in een lange gang met zijlichten die voert naar de Bertouille-rotonde, en een ommegang met kleinere ruimtes onder het dak, die op twee plaatsen uitkijkt op de centrale Hortahal.
De tentoonstelling heeft geen catalogus, maar wordt in de bezoekersgids kort ingeleid door curator Michel Uytterhoeven, momenteel directeur van het Vlaams Theater Instituut. “RosasXX wil en kan de vluchtige, maar indringende belevenis van een dansvoorstelling van Rosas niet vervangen, maar laat de bezoeker iets ervaren van wat als herinneringsmateriaal achterbleef en van het intensieve werk in de dansstudio.” Daarmee roept Uytterhoeven twee belangrijke vragen op: hoe kun je hedendaagse dans – en zijn afgeleide media, zoals muziek – op een zinvolle wijze benaderen binnen het dispositief van een tentoonstelling? En ten tweede, welke status krijgt dat “herinneringsmateriaal” daarin?
De bezoeker betreedt de tentoonstelling door een kleine deur en komt vervolgens in een afgesloten, duistere zaal waar een videoinstallatie van Thierry De Mey wordt getoond – een top shot van De Keersmaekers eerste danssolo Violin Phase (1981), geprojecteerd op een laag zand. Interessant aan de ingreep is de omkering van wat een open witte ruimte was in een black box, een typologie die uit het theater stamt. Alsof de beslotenheid van de museumruimte nog niet volstaat, sluit ook het gepresenteerde universum van Rosas zich nadrukkelijk af van de wereld. Stappend door het zand, wordt de bezoeker deel van deze romantische omgeving; hij treedt een theater binnen.
Meerdere grote zalen zijn voorbehouden aan video, waarbij de projectie met een beamer het videomedium nadrukkelijk theatraliseert. Veel experimentele kunstenaars bekeerden zich in de jaren tachtig tot video, precies omdat zowel de performance als de installatie gerecupereerd werden door de theatrale machine. Deze machine draait hier op volle toeren. Ze heeft op haar beurt video geabsorbeerd: videodocumenten worden onder het mom van kunst naar het Rosasuniversum gekneed.
Een kardinale plaats is weggelegd voor de muziek: de open Bertouille-rotonde functioneert haast als een schrijn voor 29 muziekfragmenten. Een geslaagd moment, want juist deze beeldloze ruimte reveleert de paradox van de tentoonstelling. De perfectie van de cirkelvormige ruimte staat er in schril contrast met de wereld die lonkt door de open ramen – dat conflict vormt wellicht de kern van het romantische Rosasuniversum, een gegeven dat de expo verder niet weet te thematiseren. Elders slaagt RosasXX er maar niet in om een specifieke visuele dynamiek te ontwikkelen die het oeuvre binnen de format van de tentoonstelling tot leven brengt. Hier en daar zijn hedendaagse kunstwerken geïntegreerd (van Bob Verschueren, Juan Muñoz, Douglas Gordon, Rebecca Horn, Günther Thorn en Luc Tuymans), maar ze lokken vooral geen confrontatie uit. Hoewel ze het werk van Rosas zouden kaderen “in het bredere perspectief van de twintigste-eeuwse kunstgeschiedenis,” fungeren ze domweg als ondergeschikt illustratiemateriaal.
Elders in de bezoekersgids maakt Uytterhoeven ook nog gewag van “het verhaal van de emancipatie van de hedendaagse dans in ons land” en “de culturele context waarin het oeuvre kon ontstaan”. Laten we wel wezen: dit alles is volstrekt afwezig in RosasXX. De kunstgeschiedenis, is dat ook niet het werk van choreografen als Pina Bausch, Trisha Brown en William Forsythe, die De Keersmaeker grondig hebben beïnvloed? Geen spoor – het zou maar eens onttoverend moeten werken. De ‘Belgische golf’, is dat ook niet Jan Fabre, Josse De Pauw, Wim Vandekeybus en een hoop anderen? Nergens te bekennen. En tot slot de culturele context, is dat ook niet het verhaal van de kunstencentra, van De Munt enzovoort? Weer geen spoor – de reeks affiches die de jaren tachtig oproepen, overstijgt het niveau van de anekdotiek niet.
Een goed deel van RosasXX bestaat uit documenten allerhande: notitieboekjes, tekeningen, foto’s, boeken, partituren, video-opnames. Hoe theatraal en manipulatief zijn deze documenten? Het (al dan niet gefingeerd) documentaire is vandaag bijzonder populair in de kunst, en dat niet alleen omdat het een stuk werkelijkheid binnenbrengt in een artistieke context, maar ook omdat de specifieke vormen van fictionalisering en mediatisering die erin aan de orde zijn, iets zeggen over het ideologische karakter van elke representatie. De tentoonstelling negeert dit volkomen, en doet alsof deze documenten inderdaad slechts documenten zijn, die neutraal verslag uitbrengen over hun onderwerp. Natuurlijk draagt dit materiaal wel degelijk een ideologie uit. Neem bijvoorbeeld de zaal met foto’s van Herman Sorgeloos, huisfotograaf sinds 1984 – de systematische beeldvorming door eenzelfde stilist levert uiteraard geen “stille getuigen” op, zoals de gids meent. In de zaal met de 28 voorstellingsvideo’s blijkt slechts van Mikrokosmos (1987) geen originele tape voorhanden, maar slechts een remake uit 1998. Uitleg ontbreekt. Is het ‘vergeten’ van een duet gedanst door Jean-Luc Ducourt (artistiek assistent van 1988 tot 1992) en Johanne Saunier wel zo betekenisloos?
Vertelt al dat aangedragen materiaal dan uiteindelijk iets over de interne logica en dramaturgische achtergrond van de dansvoorstellingen? Het materiaal gepresenteerd in de rondgang onder het dak “licht telkens een tip van de sluier op van het creatieproces van één welbepaalde productie”, zo lezen we in de gids. De expliciete enscenering versterkt vooral de aura rond het werk van Rosas. Inzicht is ver te zoeken. Dat geldt ook voor de gloriemomenten die de dansers en invloedrijke figuren zoals Fernand Schirren, Thierry De Mey en Georges-Elie Octors elders krijgen – ze staan los van een duidelijke kijk op hun artistieke bijdrage.
De dramaturgie van de tentoonstelling RosasXX mag intussen duidelijk zijn: curator Uytterhoeven bevestigt maar al te graag een romantisch beeld van twintig jaar romantisch kunstenaarschap. Hij behandelt dit verhaal als een afgesloten geschiedenis. Zijn conserverende en sacraliserende benadering staat meteen ook een dynamische benadering van het medium dans in een tentoonstellingscontext in de weg.