Lord Chamberlains nalatenschap

Kunst en Cultuur 18 Jan 1968Dutch

item doc

De theatercensuur (verpersoonlijkt door de Lord Chamberlain) is, zoals men weet, in Groot-Brittannië afgeschaft. Met het gevolg dat een hele reeks stukken die vroeger niet aan bod konden komen omdat ze te gewaagd waren de Londense theaters hebben ingepalmd. Waarschijnlijk tot eenieders verbazing is het geen rush geweest naar de schouwburgen en hebben deze postcensuur-losbarstingen geen overdonderend commercieel succes als gevolg gehad. Alan Brien maakte hierover een kleine enquête in de Sunday Times van 17 november 1967. Of deze liberalisering ook een artistieke verrijking kan betekenen staat voor mij vast, en niet alleen omdat twee exponenten van deze nieuwe ‘beweging’ toevallig erg interessant waren.

Vooraleer ik over The Beard van de jonge Amerikaan Michael McClure spreek, eerst enkele para-theatrale opmerkingen die duidelijker moeten maken waarom die opvoering mij op een dusdanige manier heeft getroffen (en bijgevolg ook dienst kunnen doen als relativeringsmiddeltje). De voorstelling begint om 22u30, vlak na de opvoering van Look back in Anger van Osborne (dat ik angstvallig heb gemeden heb). Een prettig aspect, dit ongewone uur. Het formalistische ritueel van het geplande avondje-uit-van-20-tot-23-uur wordt hierdoor al radicaal doorbroken. Het ongebruikelijke uur van de voorstelling maakt dat de toeschouwer verplicht wordt zijn avondprogramma op een andere manier - creatief - te vullen. Theater kan hier nog slechts een soort van ‘voor- of nagerechtje’ zijn. Tweede prettige vaststelling: de toeschouwer krijgt geen opgepepte voorstelling te verorberen. Het stuk haalt met moeite de zestig minuten en daarmee is het ook gedaan. Voor mij is het meer dan voldoende, niet omdat ik iets heb tegen gerokken dingen - ik kan vrij gemakkelijk een Wagnermarathon assimileren - maar wel omdat ik doorgaans vind dat de dramaturgen mijn tijd doen verspillen door op 3 of 5 bedrijven uit te rekken wat ze gerust (en veel beter) kunnen zeggen in één bedrijf. Ik denk hier vooral aan de zogenaamde avondvullende stukken van Pinter, Ionesco, Mrozek en vele andere modernen, om dan nog niet te spreken van de klassiekers, maar die wisten niet beter.

The Beard is theater dat niet meer verspreekt dan wat het geven kan: en dat is uiteraard zeer weinig. Waarom het verstoppen? McClure ziet toneel als een soort minimal art en dat lijkt mij uiteindelijk ook een gezonde opvatting over het (overschatte) medium. Van bij de eerste zin van McClures stuk heb je het beet: het zal allemaal oervervelend, onbelangrijk en zelfs steriel zijn. Wat je echter niet kunt voorspellen is dat het ook nog plezierig en - unicum in het moderne theater - zonder de minste pretentie en filosofische bijbedoelingen zal zijn. Dus, eindelijk eens absurd toneel zonder complexen.

Jean Harlow, de supergeblondeerde in een van witte satinet gehulde sex-boodschap uit de jaren dertig, zit op een stoel naast Billy the Kid, een andere held uit de Amerikaanse mythologie, de hero met ontelbare doden op z’n geweten, een homofiele inhoud vermomd in onvervaarde viriliteit. Deze twee sterren uit het Amerikaanse heldenfirmament voeren een lang non-sensicaal gesprek dat uitmondt in de seksuele gemeenschap van beide mythologische figuren. De taal die ze spreken is niet alleen erg cru maar oerdom; hun gesprek beperkt zich eigenlijk tot een paar zinnen die herhaald worden, waarover geleuterd wordt, die in een andere context komen te staan, enzovoort. Op deze vrij primaire grond heeft McClure een soort fuga-achtig woord- en gebarenspel geconstrueerd. Het gaat hier niet zozeer om een spelen met woorden op een realistische en psychologische basis, zoals bij Pinter, maar om een literair spel in een vacuüm. En dan niet zozeer dat existentieel-mystieke vacuüm van bijvoorbeeld Beckett maar om het vacuüm van het spektakel, tout court.

Het eindorgasme, Jean Harlow met het hoofd van Billy the Kid tussen haar benen, geeft aan de voorafgaande dialoog z’n ware betekenis: het is gebazel, geleuter, een formalistisch en totaal leeg ritueel dat leidt tot de enige ware betekenisvolle gebeurtenis in dit voze contact tussen twee mensen, het seksuele contact. In hoeverre dat laatste dan nog enige ‘draagwijdte’ heeft, laat de auteur in het midden. De ware zin van McClures theater schuilt voor mij hierin dat hij het toneel neemt voor wat het waard is, een tenslotte erg steriele aangelegenheid, een superluxueuze leegheid, een zinvolle (?) vorm van geraffineerde verveling. Niet in het minste antitheater, maar minimal theatre; het overblijfsel van iets dat ooit betekenisvol en belangrijk geweest is, maar nu enkel nog door specialisten en liefhebbers kan gewaardeerd worden en door de anderen als een exotisch product uit een vervlogen cultuur.

Het stuk wordt door de oorspronkelijke Amerikaanse bezetting schitterend gespeeld: Richard Bright als Billy the Kid en Billie Dixon als Jean Harlow. Rip Torn voert een strikte regie. De titel zinspeelt op de kleine gestileerde plastic baardjes die de figuren dragen; ik weet niet of hiermee ook gezinspeeld wordt op wat men in het Nederlands een ‘baard’ noemt? Symbolisch voor het theater van nu?