Het Nederlands Danstheater
Aan de moeilijkheid om zinvolle balletprogramma’s op te stellen (een kwaal waaraan de Duitsers proberen te verhelpen door dansdramaturgen aan te stellen), leed Het Nederlands Danstheater vroeger in zeer sterke en quasi onoverkomelijk mate. Ik heb me dikwijls geërgerd aan het feit dat je als toeschouwer op één enkele avond geconfronteerd werd met prachtwerk van Hans van Manen (in mijn ogen toch wel de beste Europese choreograaf) en een ellendig misbaksel van Anna Sokolow of Glen Tetley. Op de duur ga je werkelijk twijfelen aan het vermogen tot inzicht: beseften die mensen van Het Danstheater hoe goed en hoe slecht ze konden zijn? Of was het allemaal min of meer hetzelfde? De onkritische omgang met eigen talent was onthutsend, omdat ik in het verleden geen enkel Danstheater-programma heb meegemaakt waar die mengeling van kwaliteit en rotzooi gelijktijdig niet aanwezig bleek te zijn. Tot mijn verbazing kwam het Danstheater naar Brussel met een uiterst evenwichtig programma. En zelfs meer, met een model van kritische programmatie. Elk werk was een aanvulling van het voorafgaande: het ene ballet kreeg een verlengstuk in het andere, die ene beweging of reeks bewegingen kreeg weerklank in een volgende, totaal andere choreografische context. Misschien, hoop ik toch maar, is het geen toeval. Het mooie ervan was dat ook zwakkere stukken hun plaats vonden in het totaal: een werk van Jerome Robbins (Moves, zonder muziek gedanst), PiR2 (een niemendalletje van Lois Bewley op muziek van Varèse), An American Beauty Rose (een nogal log ballet van Jennifer Muller op muziek van Burt Alcantara – maar niet zonder draagwijdte); en tenslotte een lichter ballet van Hans van Manen, Septet Extra, op muziek van Camille Saint-Saëns).
Meteen wil ik eraan toevoegen dat ik de avond getekend vond door een soort van onmacht “om nog verder aan ballet te doen”, maar dat deze creativiteitskramp lucide geanalyseerd overkwam. Kortom, het is niet zonder reden dat het leitmotiv in de vier gepresenteerde werken ‘parafrasen’ moeten worden genoemd. Niet enkel op de klassieke dansstijl (zoals in PiR2 of Septet Extra), maar op het hele balletgedoe (Septet Extra), en zelfs op bepaalde aspecten ervan, waarvan de (geëxtrapoleerde) bedenkingen errond erg boeiend in beeld werden gebracht. Zo is An American Beauty Rose wel degelijk een chique kitschballet, maar de rol die de vrouwelijke dansers er in toebedeeld krijgen, lijkt me erg revolutionair. Even uitleggen: in de geschiedenis van het ballet is de emancipatiebeweging (emancipatie uit de negentiende-eeuwse rolpatronen) begonnen bij de mannelijke dansers. Dit zie je bij Diaghilev en zijn Ballets Russes (weinig, maar in die tijd toch niet te verwaarlozen), bij Balanchine in zijn Amerikaanse periode (als onderdeel van zijn hernieuwde kijk op ballet) en bij Jerome Robbins (doorslaggevend, samenhangend met de musical). Ook bij ons hebben Béjart en Van Manen ertoe bijgedragen om aan de mannelijke danser een minder ondergeschikte rol te geven dan doorgaans het geval was in het klassieke ballet.
Maar terwijl de mannelijke danser ontheven werd van zijn dienende rol, werd tegelijkertijd de danseres gedegradeerd. Van ‘prima ballerina assoluta’ werd ze ‘partner’, en geraakte in vele moderen balletten zelfs op de achtergrond. Ze ging dienst doen als chorus-girl. Nu beweer ik niet dat An American Beauty Rose de emancipatie van de vrouwelijke danser voltrekt, maar het ballet handelt er als het ware over, en eigenlijk op een nogal subtiele manier. Bizar overigens dat de bijgedachten en bedenkingen, de ‘connotaties’, sterker uitvallen dan het werk zelf, dat zoals gezegd aan de gemakkelijke kant is. En zo paste deze choreografie bijzonder goed temidden van die drie andere programma-onderdelen die allen iets te vertellen hadden over het ballet, de dansers en hun bezigheid in deze tijd. Merkwaardig, maar niet toevallig, dat voortdurend impliciet en expliciet gerefereerd werd aan Balanchine en zijn werk. Het leken huldigingen van zijn leerlingen Robbins en Van Manen (eerder een bewonderaar en geen echte leerling zoals Robbins er een is), maar ook de verwoording van een crisis, die zich het duidelijkst laat omschrijven door de vraag: “wat te doen na Balanchine?”
Met veel bewondering heb ik de degelijkheid van de troep geobserveerd, en met verrassing de ongelooflijke vorderingen van Arlette van Boven geconstateerd. Is dit dezelfde Arlette van Boven die destijds te Antwerpen en daarna te Brussel niet meer dan een beloftevolle danseres was? Men zegt mij dat het Danstheater in een crisisperiode zit. Als dat zo is dan moet dit een erg verrijkende periode zijn… Een van de vele impressies die ik graag bevestigd zag in een langere en meer gevarieerde reeks van opvoeringen die het Danstheater in Brussel eens zou moeten komen geven.