Een lastig label: Reacties van Guy Gypens en Prue Lang
Een van de opmerkelijkste racties tijdens het debat kwam van Guy Gypens, die zelf nogal wat ervaring opgedaan heeft als festivalcurator voor Springdance in Utrecht. Enkele jaren geleden bouwde hij daar een festival op rond de sporen die het grensverleggend Le sacre du printemps van Nijinsky had getrokken in de dansgeschiedenis. De reacties op dat 'conceptuele' festival waren ook toen behoorlijk gemengd. In de marge merkte Gypens op dat terzake een groot verschil bestaat tussen de Belgische en Nederlandse pers. Kritiek in Nederand is agressiever en heeft een broertje dood aan meer abstracte of theoretische beschouwing. Dat wordt op zijn beurt dan weer verklaard door een andere geschiedenis van de dans in Nederland, die veel sterkere wortels heeft in een klassieke traditie. Misschien, opperde Gypens, heeft de weerstand tegen een 'conceptuele' benadering van dans vooral te maken met de aard van het 'dansbeestje'. In de dansgeschiedeins van de twingtigste eeuws zijn er verschillende momenten geweest waarop kunstenaars een meer afstandelijke, cerebrale - modernistische zo je wil - benadering van dans uitprobeerden. Een benadering waarin kwesties als representatie of betekenis expliciet gethematiseerd werden. Behalve de al genoemde Sacre behoort zeker ook Merce Cunningham, het werk van de Judson Church en dus ook de recente golf van 'nieuwe dans' tot die stroming. Ook een choreograaf als William Forsythe mag in dit rijtje niet ontbreken. Die pogingen getuigen volgens Gypens van een utopisch verlangen om dans te bevrijden van zijn pirmitieve wortels en de wereld van de zuivere kunst binnen te leiden. Opmerkelijk is dat die pogingen niet opgepikt werden door de danswereld in ruime zin en dus ook een kort leven beschoren waren. Om dat te verkaren putte Gypens uit zijn ervaring met de dansschool P.A.R.T.S., waar hij als zakelijk directeur van Rosas vaak me in aanraking komt. Steeds weer merkte hij op dat de innerlijke drive om te dansen op gespannen voet staat met een cerebrale benadering van dans. Dansers willen 'hun ding' doen, en dat 'ding' biedt weerstand aan intellectuele analyse. Het staat wellicht zelfs volkomen los van de kwestie van representatie die in theater zo dominant aanwezig is. (Gypens staat alleen met deze intuïtie: in een recent gesprek wees Jonathan Burrows er mij op dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen theater en dans, een verschil dat te maken heeft met een andere manier van aanwezig zijn, een andere tijsperceptie ook van de dansers. Het is een vraag die steeds weer opduikt. Ook Eric De Kuyper heeft er behartenswaaridge dingen over geschreven. Maar bij mijn weten werd dat 'verschil' van de dans nergens grondig gethematiseerd. Ook niet in dit debat.)
Prue Lang benaderde, als kunstenaar, het debat vanuit een heel andere hoek. Zij vond Klapstuk #11 een stimulerende gebeurtenis, omdat dit festival voor één keer geen 'markt' van voorstellingen was. het was geen plek waar in termen van goed of slecht gedacht werd - wat een heel andere feedback opleverde voor de kunstenaars. Ze ervaart een label als 'conceptueel' als een verschrikkelijke last, een obstakel om tot een gesprek te kunnen komen over wat een werk voor-stelt. In het algemeen merkte ze op dat er van de 'markt' een verschrikkelijke dwang uitgaat. Dansers en choreografen worden geconfronteerd met talloze claims waar ze nauwelijks aan kunnen beantwoorden, terwijl ze anderzijds niet de ruimte krijgen om hun eigen werkvorm uit te zoeken. Ze zijn als het ware gevangen in een logica die niet artistiek, maar louter zakelijk is. Dat ervaart ze bijzonder scherp in haar recente werk, dat blijkbaar moeilijk een plaats of ondersteunign vindt, en dus ook weinig speelkansen krijgt. Hoe moet je in die omstandigheden overleven, vraagt ze zich af.