De Duitse choreograaf Thomas Lehmen schreef 'Schreibstück', een danspartituur, in extenso uit. Deze partituur bevat woordelijk uitgeschreven thema's, voorzien van precieze aanduidingen van tijdsverloop en ruimtegebruik. Die thema's gaan van specifieke dansinstructies (beschrijving van een discodans) tot meer algemene omschrijvingen van menselijke handelingen als sterven of vrijen.
Deze tekst vormde het kernstuk van een vrij complex experiment. Lehmen gaf aan telkens drie choreografen, die elk drie dansers ter beschikking kregen, de opdracht deze verschriftelijkte dans terug in een live podiumact om te zetten. Deze drie interpretaties zouden dan vervolgens aan het publiek getoond worden. Zo kon het publiek drie overlappende interpretaties van dezelfde choreografische structuur zien.
Lehmen gokte er uiteraard op dat de verschillen veel groter zouden zijn dan de gelijkenissen. Op die manier zou het stuk de kijker aan het denken kunnen zetten over uiteenlopende kwesties die allen draaien rond auteurschap in dans. Is het Lehmen die de bedenker is van wat we zien, of zijn het de choreografen die hij uitnodigt, of zijn het de dansers die uiteindelijk het resultaat bepalen? In Duitsland werd het experiment al negen keer uitgeprobeerd, met erg verschillende resultaten. Die voorgeschiedenis - en ook dat is een deel van het experiment - bepaalt natuurlijk mee de versie die in België door drie cultuurhuizen (Kaaitheater, Monty en Vooruit) samen georganiseerd werd. Voor deze Belgische versie deed Lehmen een beroep op de choreografen Jonathan Burrows, Hooman Sharifi en het trio choreografen-dansers Christine De Smedt, Marten Spangberg en Mette Edvardsen.
Het resultaat is in meerdere opzichten hoogst merkwaardig, al was het maar omdat er nauwelijks raakpunten te lijken bestaan tussen de drie interpretaties. Jonathan Burrows merkt op dat de tekst van dit stuk daar debet aan is. Toen hij met zijn dansers aan de slag ging, merkte hij al snel dat het werk, alle preciseringen ten spijt, relatief weinig concrete aanknopingspunten bood, behalve dan een strikt bepaald tijdsverloop en enkele tekstaanwijzingen. Burrows houdt zich ook strikt aan die aanduidingen, maar dat neemt niet weg dat zijn interpretatie toch vooral aan Jonathan Burrows doet denken. Omwille van zijn subtiele, geraffineerde detaillering en tijdsbehandeling is dat overigens, zoals steeds, een waar genoegen.
Dat gold veel minder voor de bijdrage van Hooman Sharifi. Ook hij is bijzonder herkenbaar in de keuze voor abrupte, agressieve handelingen en lange doodse momenten. Maar het verband met tijd en tekst van de partituur lijkt hier helemaal zoek. Meteen is er ook geen band te leggen met de eerste interpretatie.
Voorgeschiedenis
De Smedt, Spangberg en Edvardsen tenslotte hebben zich, meer dan door de eigenlijke partituur en zijn strikte bepalingen, laten leiden door de voorgeschiedenis van het werk en door persoonlijke associaties bij de aanwijzingen van Lehmen. Zij onderscheiden zich ook nadrukkelijk van de twee andere groepen door niet in een neutrale outfit, maar in opvallende clownskostuums het podium te betreden. Hun bijdrage heeft dan ook een hoog clownesk gehalte en stuurt aan op een extreme ontregeling van de partituur. Daardoor is ook hier de terugkoppeling naar het werk van de anderen moeilijk, zo niet onmogelijk. Het globale resultaat van deze 'salade folle' van choreografen en dansers is daarom niet ongenietbaar. Maar het mist wel richting en samenhang, zodat de initiële vraagstelling uit het gezicht verdwijnt.