Randnotities bij Romeo en Julia van Béjart
Van alle thema’s uit Shakespeares werken is dat van Romeo en Julia waarschijnlijk het meest geliefd door de choreografen. Geen enkel thema in de ballettraditie werd zo dikwijls door choreografen behandeld als de geschiedenis van de twee geliefden van Verona. Waarom hebben Tsjaikovsky en Prokofiev, om maar een paar van de beroemdste componisten te noemen, balletpartituren op dit thema uitgewerkt? Omdat deze titel van Shakespeare zo’n gemakkelijk en dankbaar etiket is? Gedeeltelijk, want er zijn nog andere ‘titels’ die tot de volkse verbeelding spreken (Don Quichotte bijvoorbeeld). Bij de hernieuwde kennisname van Béjarts avondvullend ballet (op de partituur van Berlioz) is me weer eens opgevallen hoe - wezenlijk - choreografisch Shakespeares thema wel is.
Natuurlijk gaat het niet over de intrige van het stuk, die allesbehalve gemakkelijk is en die een gewone theatertoeschouwer al met moeite kan volgen. De vergiftigingsprocedure is slechts met heel veel (a-choreografische) pantomimische middelen uiteen te zetten. Maar deze moeilijkheden schijnen de choreografen gemakkelijk erbij te nemen ten voordele van de basisthematiek: de wederzijdse aantrekking van twee jonge mensen, die door hun omgeving uit elkaar gerukt worden. Alleen bij het neerschrijven al visualiseert men bijna plastisch wat choreografisch nog slechts ruimtelijk en temporeel uitgewerkt dient te worden: de centrifugale aantrekking van de sexen (een uitstekend gegeven voor een pas-de deux, bij uitstek dé ontmoeting der sexen) met als extra dynamische variante de uit elkaar rukkende kracht van de omgeving. Het naar elkaar toegezogen worden, en van elkaar door de anderen, door de omgeving (door de omgevende ruimte die bewoond wordt door andere vitale elementen) uit elkaar gerukt worden, is per definitie een ruimtelijk-temporeel gebeuren (dus: dans). Weer eens merkt men ook dat het ‘personage’, de hoofdrol in het klassiek ballet - het modern ballet heeft sinds Balanchine ook hier een volledige omwenteling gebracht - niet de ‘held’ maar het ‘paar’ is. En de ‘taal’ die dat paar spreekt is de pas-de-deux. Op deze klassieke basisgegevens van het ballet heeft Béjart verzorgde maar niettemin vrij onpersoonlijke variaties geborduurd. Bij de creatie van dit werk ben ik vrij scherp geweest omdat ik er weinig kwaliteiten in zag; na het enkele keren gezien te hebben in verschillende vertolkingen is dat nog altijd zo. Maar ik voeg er graag aan toe dat er geen bijzonder grote ergerniswekkende dingen in zitten. Afgezien van de scènes met la Reine Mab (schitterend vertolkt door Maina Gielgud) die niettegenstaande de nieuwe en soberdere aankleding en ook een andere uitwerking, nog altijd iets kitscherigs hebben. Maar datzelfde aspect vindt men terug in vele onderdelen die ietwat aan de zeemzoete kant zijn (de belichting zit er voor veel tussen, zoals ook Berlioz’ partituur niet ontdaan is van toegeeflijkheden). Maar het is - per definitie bijna - een populair programma; en dat hoeft niet noodzakelijk een schande te zijn. Weer zijn er verschillende bezettingen voorzien: voor de titelrol komen in aanmerking tijdens de volgende dagen: Itomi Asawaka en Jorge Donn (het mooiste maar niet altijd zuiverste paar); Laura Proenca en Paolo Bartoluzzi (het meest zuivere qua vertolking), terwijl bij de première Romeo en Julia vertolkt werden door een verrassend aan stijlzekerheid winnende Lise Pinet en een vrij goede Jörg Lanner (op de foto). Ook Lorca Massine (27/11, 29/11, 4/12 en 7/12), Floris Alexander (5/12) en Christine Brabant (5/12) krijgen hun kans.