Frontaal maar onleesbaar: tv-toneel
De verhouding die de televisie onderhoudt met het theater is geen gelukkige. Slechts weinige theatermensen (en ook weinig tv-lieden) schijnen zich daarvan bewust te (willen) zijn. Onlangs zag ik twee opvoeringen die in het Duitstalige theatergebied tot de belangrijkste van het seizoen verkozen werden. Bremer Freiheit van Rainer Werner Fassbinder en Prinz Friedrich von Homburg van Kleist in een regie van Peter Stein. Beide opvoeringen vonden eerst plaats in de schouwburg, en werden achteraf door hun regisseur zelf, Fassbinder en Stein, met dezelfde groep acteurs, en in dezelfde decors, in studio voor de tv-camera’s verwerkt. In beide gevallen moet de toeschouwer toegeven dat de tv-bewerkers oog hadden voor de moeilijke problematiek van het vertalingswerk van het ene medium in het andere.
Wat mijn altijd heel erg stoort bij een tv-adaptatie van een toneelstuk zijn de coupures die er ontstaan bij het overschakelen van de ene camera op de andere. Sommige dramatische accenten in het verloop verdragen, of eisen, dergelijke onderbrekingen; maar het specifieke taalritme heeft een totaal ander eisenpatroon. Niet voor niets heet dat werk in het Frans découpage. En wat je te zien krijgt is dan ook vaak niet meer dan een soort literaire salami. Ik verbeur aan het bekijken ervan weinig tijd, en laat het over aan de liefhebbers, die naar ik veronderstel, wel zullen bestaan.
Komt dan echter een werkstuk van Fassbinder op het kleine scherm, dan kan ik toch niet nalaten te kijken; na te gaan hoe hij het gedaan heeft; om achteraf te constateren dat een erg radicale aanpak uiteindelijk toch niet opgeleverd heeft wat men er – op papier – van had kunnen verwachten. Fassbinders’ stuk (waar ik hier verder niet op inga) bestaat uit vrij korte scènes die zich in een realistische psychologische leefwereld afspelen. Een vrij minutieus uitgewerkte speelstijl (ook decoronderdelen en rekwisieten) worden contrastrijk in een naakte, lege ruimte geworpen. Op de achtergrond overgrote backgroundprojecties van wolken, de zee, grashalmen… Erg mooi. Zo kan ik me het voorstellen op een scène: het contrast tussen naturalisme en symbolisme, tussen theater, spel, conventie en techniek van de fotografie en de film. Al deze op elkaar inspelende onderdelen waarin de matière zo belangrijk is (houten plankenvloer versus korrel van het filmbeeld; een actrice als Margit Carstensen in de leegte…) worden nu samengeperst tot een soort brij die op het elektronisch scherm afgevlakt mijn huiskamer komen verlichten. Ik heb geen overzicht; ik zie niet. De prismatische kunst van het analyseren en bekritiseren die een Fassbinder – en ook een Stein – van mij in de schouwburg verlangen, wordt op het kleine scherm een vrij chaotische, ondoorzichtbare, en – veel erger – onleesbare massa.
Fassbinder heeft geprobeerd het mankement van de découpage systematisch, als het ware tegendraads, uit te buiten. Elke shot, elke opname, is vanuit een totaal andere hoek genomen. Maar de benadering van de opvoering blijft zoals bij Stein: frontaal. Deze regisseurs beseffen tenminste dat dit een van de belangrijkste houvasten is in een theateradaptatie. Telkens een andere invalshoek; telkens, als in een ‘trance napolitaine’, een andere doorsnee van het dramatisch gebeuren. Principieel vind ik dat een erg zinvolle vondst; vooral toegepast op de problematiek van zo’n burgerlijk drama als dat van Bremer Freiheit. Maar praktisch functioneert het niet om gewoon fysiologische redenen: de toeschouwer heeft geen lucht, wordt verward door de vlugge sprongen die zich komen enten op wat reeds een, zoals gezegd, uiterst complexe opvoering moet geweest zijn.
Peter Steins Prinz Friedrich von Homburg had nagenoeg dezelfde kwaliteiten (van theoretische aard) en dezelfde kwalen. Ook hier bleef zelfs in de televisie het theater fysiek bewaard. Ik hield bijvoorbeeld veel van het gekraak van de plankenvloer. Toch was ik telkens verbaasd, of verveeld door een gebrek aan ruimte, die alleen een gebrek aan overzicht verraadde. De acteurs waren of te ver verwijderd; en dan kreeg ik een zeer mooi ‘beeld’ van de scène, zoals op de foto’s van de opvoering die zo talrijk verschenen in het speciaal nummer van Theater Heute waarin deze opvoering als ‘beste van het jaar’ werd geclasseerd; of te dichtbij, en dan leek het me of er was te weinig lucht tussen hen. Dit was mijn gevoel. Ik weet echter dat het geen technische aangelegenheid is. Dat het gebruiken van een andere invalshoek de zaak zou hebben opgelost (integendeel ik heb de precisie en juistheid van de cadrage bewonderd). Het probleem is van een totaal andere aard: dit soort theater vergt een soort ‘overzicht’ die de tv-lens nu eenmaal niet kan bieden. Men moet de tekst kunnen situeren. Dit spel van het plaatsen van een theatertekst in tijd en ruimte (in de geschiedenis van mijn geschiedenis) kan op de traditionele manier niet gebeuren door de televisie.
Ik weet niet eens of zo’n programma’s informatief van enige waarde zijn. Men moet al goed weten wat Fassbinder of Peter Stein kunnen en willen, om Bremer Freiheit of Prinz von Homburg als informatie te kunnen appreciëren. Ik zei het reeds, maar ik vind het eigenlijk zelf een goede vergelijking: de televisieadaptaties zijn zoals foto’s van theateropvoeringen: nooit goed, nooit bevredigend. Altijd vervalsend: óf te mooi, óf veel te lelijk. Meestal totaal verkeerd of on-informatief. Naast de kwestie, en feitelijk: overbodig.