De kijker vormt de inzet
In het raam van ‘Johnny’ werkte choreograaf en danser David Hernandez drie weken op locatie in het PSK in Brussel. Aan de hand van kleine interventies en dansimprovisaties wilde ‘Filter’ de toeschouwer leiden en misleiden, deze bewust maken van zijn gedragingen en waarneming. Vorig weekend stond de choreograaf centraal in ‘innerSections’, een groots opgezet project in de Brusselse Beursschouwburg, waarin nieuwe presentatiemogelijkheden voor dans werden onderzocht. Daarmee is Hernandez een van de grensgangers van de hedendaagse dans, die vandaag volop interesse betoont voor de kijker.
Onlangs was de modernistische choreograaf Merce Cunningham voor enkele voorstellingen in ons land. Menig toeschouwer lag na vijf minuten in slaap, waardoor in alle scherpte duidelijk werd dat de kijker er niet aan te pas kwam. Het is dan ook tijd om een belangrijke fictie van de avant-garde, van de moderne én van heel wat postmoderne dans, te ontmaskeren. Dans laat zich nog steeds graag ontologiseren als een vluchtig medium, als gebeurtenis in ruimte en tijd die theatraliteit, leesbaarheid en beeldkwaliteiten uitwist. Allemaal goed en wel, maar het is een misverstand dat pure dans uitloopt op een puur kijken. Zoals Cunningham leert is pure dans zelfgenoegzaam, hij heeft geen kijker nodig.
De banden met de kijker moeten aangehaald worden, maar niet zonder meer. Banale theatraliteit en gimmicks die de kijker op ondubbelzinnige wijze willen verleiden kunnen we missen, alsook de idiosyncratische fantasieën van die kijker. Afgelopen seizoen maakten verscheidene choreografen duidelijk dat er nood is aan dans die vertrekt van heel andere uitgangspunten. Artiesten als Vincent Dunoyer, William Forsythe, Nik Haffner, Thomas Hauert, Tom Plischke, Salva Sanchis, Meg Stuart en David Hernandez betrekken de kijker via mentale resonanties, bijvoorbeeld door de rol van het geheugen of perceptie te thematiseren. De mogelijkheidsvoorwaarden voor het kijken naar dans worden voor het eerst grondig in vraag gesteld. Vreemd, want al bij al lijkt het een evidentie dat beweging nood heeft aan een beweeglijk oog, dat een complexe tijdruimtelijke schriftuur een gelaagde perceptie behoeft.
Aan het omvangrijke programma van ‘innerSections’ werd meegewerkt door maar liefst vijfendertig dansers, choreografen, muzikanten en andere artiesten. In de namiddag werd de bezoeker uitgenodigd in het ‘Performance Hotel’, waar Hernandez een reeks dansers, waarmee hij elders samenwerkte, ontving om korte stukken te brengen. Omdat de kamertjes waarin de voorstellingen plaatsvonden zo klein waren, begon de kijker zich door die nabijheid van de performances automatisch vragen te stellen over zijn gedragingen.
Neem ‘Ruby Hotcore’, de eerste solo van Florence Augendre. Elke zweem van erotiek wordt op voorhand weggenomen. In de red room wordt namelijk volop gestookt, het is er bloedheet, de kijker voelt zich meteen ongemakkelijk. De solo van Augendre bevindt zich nog in een pril stadium, maar toont in de trage grondfiguren prachtig de grote verfijning en beheersing van de danseres.
Er volgt heel wat work in progress, waarvan ‘Room 201’ zonder twijfel het boeiendst is. Het nieuwe duet van Alexander Baervoets en Katrien Van Aerschot is radicaal qua vormonderzoek. Een man en een vrouw bewegen zich twintig minuten lang op een matras, zij het volstrekt onderkoeld, zonder enige emotie, evenmin enscenering of kostuums. Baervoets, bekend om zijn pure dans, tart weerom een hele waaier aan betekenissen en misplaatste associaties. Het stuk springt niettemin vooral in het oog als bewegingsconstructie, waarbij het contrast tussen de frêle Van Aerschot en struisere Baervoets het materiaal leidt. In verscheidene valbewegingen komt precies dat sterk fysieke gehalte naar voren. Halverwege volgt een omkering van rollen, en blijkt een herneming van het materiaal onmogelijk, precies omdat de fysiek van de dansers het niet toelaat.
Het avondprogramma bracht twee repertoirestukken, voorheen niet bij ons te zien. ‘Quartet’, dat Hernandez choreografeerde op vraag van Labor G.RASS, valt wat mager uit. De drie dansers (Suzanne Braun, Renata Grazeadei en Arthur Stäldi) proberen een dialoog aan te gaan met het licht, maar blijven steken in loos geësthetiseer, verliezen het onderzoek uit het oog.
Hernandez’ solo ‘Love letters/4B’ was daarentegen een schitterend hoogtepunt. Hernandez had de grote zaal van de Beursschouwburg opgebroken en her en der kleine stukken dansvloer gelegd tussen het publiek, ook al opgesteld in verspreide slagorde. Op muziek van David Shea danst hij uitermate ongedwongen zes liefdesbrieven in zijn rijke, wat hoekige stijl. De kijker zit als het ware bij hem in de huiskamer, aan het einde rookt Hernandez overigens rustig een sigaretje onder een leeslamp. Tussendoor waren er nog talrijke interventies, beide avonden sloten af met prachtige improvisatiesessies.
Wat heeft dit alles nu met de kijker te maken? Het gepresenteerde materiaal stond geenszins centraal, het was overigens bijzonder wisselvallig van kwaliteit, wel de manier waarop het gepresenteerd werd. ‘innerSections’ was betekenisvol omdat het een soort archief bracht, met Hernandez als spil. Dat archief stimuleerde in zijn wirwar aan kruisverwijzingen een mentaal archief. Door hun nabijheid konden al deze voorstellingen elkaar bevruchten, en wel via de toeschouwer. Zo kwam perceptie, en nog meer de gelaagdheid van de kijkervaring, mede opgebouwd uit eerder opgedane ervaringen, centraal te staan. In bewegingen van terugverwijzing werd zo het vermeende hier en nu van het kijken overschreden, een hier en nu dat al te gemakkelijk aan het kijken naar dans wordt toegeschreven. In ‘innerSections’ gaf precies dat te denken, waardoor het project ruimschoots geslaagd is.