TV-Ballet (2)
Het is alsof mijn kritiek op de tv-opnamen van de balletten van Balanchine (zie K&C van 1 februari 1975) een telepathische uitwerking heeft gehad, want enkele dagen later zie ik op de Duitse zender WDR een verfilming van een ballet van Hans van Manen, Adagio Hammerklavier, op de 25 minuten durende sonate (opus 106) van Beethoven. Het is een modelverfilming van wat mij een subliem ballet lijkt te zijn, en het komt in de huiskamer ook over als een geraffineerd spel met beelden en muziek. Je ziet uiterst trage variaties op een pas-de-deux die uit en in elkaar overvloeit. ‘Op de rand van het niet meer hoorbare,’ noemde de Duitse balletrecensent Horst Koegler dit werk. Eén enkele camera nam de hele choreografie op in één beweging. Er werd niet gemonteerd of tussenbeelden van pittoreske choreografische details ingelast. Er was niet meer dan dat ene, vloeiende beeld van een uiterst frêle dans. Geheel in visueel evenwicht met een decor van Vroom, dat ook ‘niet meer’ was dan een gespannen horizontale reep stof, waar een bries golfjes in toverde. Af en toe ging de camera wat dichter bij het dansende paar (volgens mij één of twee keer te veel, en eenmaal te abrupt, maar dit zijn details) en nam dan weer, schroomvol, afstand. Het was een teder en respectvol spel – een echte verhouding – tussen de zes dansers in hun Van Manen-choreografie en die ene camera. Zelfs de geluiden van de dansers, het getrippel op de plankenvloer was hoorbaar.
Zo mag ik televisie; en niet in de alomtegenwoordige en betweterige opdringerigheid van “ik kan alles” en “ik zie alles” en “ik mag alles”.
Op het einde keek ik aandachtig naar de generiek, om te weten wie dit modelprogramma had verwezenlijkt. Maar er bleek geen realisator te zijn, wel twee producers, en die ene cameraman die voor een keer zijn eigen realisator kon zijn. Twee achter de schermen, en één ervoor. Nogmaals een rekensommetje gemaakt, en tot het besluit gekomen dat het zo inderdaad een goede verhouding moet zijn. Want twee mensen om het voorbereidende denkwerk te verrichten, om de tv-bestuurders ervan te overtuigen dat dit experiment moest gewaagd worden (al is het maar een hyper-klassieke infra-realisatie), en om de tv-routine te ontdooien en warm te maken voor een ‘vanzelfsprekende’ uitvoering, lijkt mij niet te veel! Twee mensen die de uitvoering mogelijk maken, en die ene man die de sensuele en ‘phatische’ verhouding aan kan gaan. Niet vanuit de geborgenheid van de techniek en met de zekerheid dat de broosheid van het theater toch sowieso te reconstrueren valt via synthetische (lap)middeltjes. Neen, vanuit zijn eigen fysieke kwetsbaarheid, en zoals ik al zei: schroomvol. Het is allemaal zo eenvoudig. En toch moeten we leren schoorvoetend met de camera om te springen. En ook met het medium zelf.