De apocriefe middeleeuwen van Jan Fabre: PODIUM - Je suis sang
De apocriefe middeleeuwen van Jan Fabre
PODIUM - Je suis sang
De sociale onlust die de Franse zomerfestivals teisterde, had ook voor kunstenaars uit ons land zware gevolgen: toen het officiële programma van het 57ste festival van Avignon door Bernard Faivre d'Arcier onder druk van de stakende 'intermittents' definitief afgelast werd, moesten Alain Platel, Anne-Teresa de Keersmaeker, Sidi Larbi Cherkaoui en ook Jan Fabre onverrichterzake naar huis terugkeren. Terwijl diezelfde Jan Fabre op dit festival voor een ongekende primeur wou zorgen: niet alleen bracht hij er een nieuw werk, 'Angel of death', zijn 'Je suis sang (conte de fées médiéval)' werd twee jaar na de première op hetzelfde festival hernomen, iets wat geen enkele kunstenaar hem voordeed. Wie het stuk twee jaar geleden miste of voor gesloten deuren stond, kan het monumentale werk nu toch zien in deSingel. Pieter T'JONCK
Jan Fabre neemt het incident in Avignon filosofisch op. 'Natuurlijk is zoiets heel spijtig. Maar het heeft ook een goede kant. De verwachtingen in Frankrijk voor deze vertoning waren immers bijzonder hooggespannen. Bernard Faivre d'Arcier spreekt zelfs van een tijdperk voor en na Fabre. Je weet dat de 'Cour d'Honneur' van het pauselijk paleis een bijzonder moeilijke plek is om te bespelen. De meeste hedendaagse theatermakers, zelfs een Bill Forsythe, hebben er hun tanden op stukgebeten. Het stond voor iedereen als een paal boven water dat de plek enkel geschikt is voor de grote klassieke theaterteksten in een uitvoering door het puikje van de Franse theaterwereld, de Hupperts en Chéreaus. Om eerlijk te zijn, ik verwachtte dat ik ook op mijn bek zou gaan, maar ik was zo trots en blij met de uitnodiging dat ik twee jaar geleden de uitdaging toch aannam. Dat bleek zo'n onverhoopt succes dat de herneming best wel eens op een teleurstelling had kunnen uitdraaien. Terwijl nu de mythe rond dit stuk ongeschonden blijft.'
Fabres bemoeienissen in de touwtrekkerij rond het festival haalden echter wel de nationale pers in Frankrijk. Tijdens de eindeloze vergaderingen van de stakers over het al dan niet voortzetten van de actie hield hij samen met twee boegbeelden van het Franse theater, Ariane Mnouchkine en Patrice Chéreau, een opgemerkte toespraak over het belang van het festival. 'Ik probeerde de stakers duidelijk te maken dat een festival als dit een platform voor de schoonheid is. Het is een van de laatste plekken in Europa waar je, in de huidige golf van conservatisme, als kunstenaar nog vrijuit je werk kan maken. Maar ik werd enkel op boegeroep onthaald. Chéreau kreeg het nog harder te verduren. Men schreeuwde hem toe dat hij met zijn Rolls-Royce moest opkrassen naar Parijs. Het was toen wel duidelijk dat er over niets meer te praten viel. De stakers waren zo verliefd op het spektakel van de revolutie dat ze voor geen rede meer vatbaar waren. Uiteindelijk heb ik het bericht dat het festival afgelast werd 's nachts via de radio vernomen terwijl ik terugkeerde van Nice, waar ik werkte aan een tentoonstelling.'
Mystiek
'Je suis sang' is ongetwijfeld een van de meest spectaculaire stukken die Fabre ooit ensceneerde. Met de geschiedenis van de plek zelf waarvoor het gecreëerd werd heeft het vooral een associatief verband. Op de 'cour d'honneur' werden in de 14de eeuw flagellanten als ketters veroordeeld en verbannen. Hun mystieke geloof dat het leed en bloed van een geseling tot een eenwording met Christus zouden voeren rook immers te veel naar kathaarse mystiek. Ook in Fabres stuk vloeit het bloed rijkelijk; in de tekst die het stuk als een bezwerende litanie begeleidt, worden bovendien de middeleeuwse mystica Hildegard von Bingen en het evangelie volgens Johannes veelvuldig geciteerd. Maar Fabre gebruikt dat vooral als een aanzet om zijn eigen mystiek te verbeelden.
Jan Fabre: 'Dit werk was voor mij een belangrijke stap in mijn denken over bloed. Bloed is voor de meeste mensen een negatief geladen begrip, maar voor mij heeft het juist een heel positieve betekenis. Als jonge kerel van 18 jaar zag ik voor het eerst werk van de Vlaamse primitieven. Ik werd getroffen door de manier waarop daar bloed en wonden worden verbeeld. Voor mij was het de ontdekking van een vorm van 'body-art' avant la lettre. Die ervaring werd het uitgangspunt voor mijn eerste performance, 'My body, my blood, my landscape'. Ik sneed in mijn eigen lichaam op de plaats van de stigmata en tekende met mijn bloed. Tekeningen met bloed zijn tekeningen die sporen nalaten. De wonde is als een zintuig. Je mond en al je andere lichaamsopeningen zijn ook als wonden.
Ook de kleursymboliek trof mij: die werken worden gedomineerd door blauw, goud en rood, destijds kostbare kleuren die het mystieke, de macht en het bloed voorstellen. Voor mij representeert het bloed een ingeboren kennis die nog niet bewust geworden is. Het is rood omdat het ijzer bevat, het element dat we meedragen uit de oerzeeën waaruit we ontstaan zijn. Bloed is ook het allereerste alchemistische voertuig. Mijn fascinatie voor die symboliek leunt ook dicht aan bij die voor de middeleeuwse mystici. Door de kerk werden zij wantrouwend bekeken, zelfs verketterd soms. De reden is dat die mensen kennis verzamelden op een empirische manier, door dingen te doen en te ervaren. Pijn was voor hen geen doel op zich maar een weg naar de gelukzaligheid. De kerk wilde niet dat die vorm van kennis naar boven zou komen. Ik voel mijzelf als een hedendaagse mysticus die in zichzelf naar kennis graaft. Ik ben iemand die 48 uur per dag zijn eigen werk ademt. Dat is een moeilijke positie in deze tijden. Er is geen kerk meer om het te verbieden, maar 'men' houdt er niet van als je je werk te ernstig neemt. Je moet altijd een beetje ironisch zijn. Ik weiger dat.'
Transgressie
De tekst 'Je suis sang' is geen gewone theatertekst met personages en een plot, maar een gedicht met blanke verzen waarin steeds dezelfde zinnen en gedachten terugkeren in het Frans en het Latijn, als een mislitanie die eerder naar zwavel en pek dan naar vrome wierook ruikt. De tekst stelt dat we aan het begin van de 21ste eeuw nog steeds leven in een middeleeuws lichaam, droog en bleek van buiten, vochtig en kleurrijk van binnen. Daaruit volgt dat we slechts van twee dingen zeker zijn. Ten eerste dat we dood gaan. Ten tweede dat we de wetten en taboes die onze diepste driften beteugelen ook onvermijdelijk zullen overtreden. In de tekst worden onze diepste verlangens en levensdrift, en dus ook elke transgressie, voortdurend geassocieerd met bloed. Fabre bespeelt daarbij zowel het middeleeuwse beeld van het bloed als kosmisch levensvocht als het moderne inzicht in de werking van het bloedvatenstelsel. Daaruit trekt hij de radicale, fantasmatische conclusie dat de ultieme transgressie en bevrijding van onze diepste driften slechts mogelijk is door het bloed te bevrijden uit zijn lichamelijke beperking, door als mens helemaal in bloed op te gaan.
De tekst eindigt met een beschrijving van de rituele voltrekking van dat verlangen. 34 messteken en 34 geopende slagaders (het heilige getal 33 plus een?) worden een na een opgesomd. Het orgelpunt van de tekst is een beschrijving van de paradijselijke staat in het nieuwe bloed-lichaam van een nieuw tijdperk. Hoe zou het zijn om enkel nog als levensvocht te bestaan, zonder binnen- of buitenkant, zonder lichaam. Je wordt definitief onkwetsbaar en ongenaakbaar en een versmelting met andere lichamen wordt op magische wijze mogelijk. Bloedstromen vloeien samen in steeds grotere, wereldomvattende lichamen. In dit onvatbare, paradoxale beeld valt het fantasme van ongebreideld leven letterlijk en figuurlijk samen met het einde van dat leven. Impliciet speelt hier zo een doodsverlangen, een transgressie tot in de dood een belangrijke rol. In de beschrijving van de marteling aan het einde van het stuk weerklinkt het visioen van Georges Bataille over een ultieme extase voorbij de pijngrens.
Mis
Op scène wordt deze tekst verdubbeld met beelden die zich geen moer aantrekken van klassieke principes van het moderne theater als evolutie, plot, personage of psychologie. Maar toch vertonen ze een sterke samenhang: samen verbeelden ze een orgastische antiwereld, een wereld na de ultieme transgressie. Het stuk heeft zo de middeleeuwse vorm van een mis en kruisweg met 14 staties ineen. Op bevattelijke wijze tonen zij de samenhang van de wereld, alleen is die hier niet middeleeuws-harmonieus maar ketters en nieuw. De voorstelling vertoont dan ook alle vormelijke kenmerken van een mis, bijvoorbeeld in de bezwerende woorden of de strikte symmetrie van het scènebeeld. Els Deceukelier is in deze mis de voorgangster in zwart kanten gewaad, met een foliant op het hoofd. Zij beheerst het midden van de scène en spreekt in een plechtig Latijn. Zij wordt geflankeerd door twee spottende 'hulppriesters', Anny Czupper en Dirk Roofthooft. Die spreken de tekst uit in de taal van het volk, met de panache van kermiskramers, barbiers-chirurgijnen. Met een omgekeerde trechter op het hoofd verlokken zij het volk om zich te laten mismeesteren, versta: te laten leegbloeden. En dan zijn er de '14 staties', de beelden die cirkelen rond het woord in dit stuk. Hier zet Fabre de grote middelen in: behalve de drie 'priesters' in het stuk zijn er 18 acteurs-dansers-muzikanten. Hier blijkt Fabres talent om beklijvende beelden te construeren. Met grote verrolbare tafels in roestvrij staal organiseert hij de ruimte nu eens als martelkamer, dan als marktplaats of als catwalk. In de laatste scène worden de tafels opgesteld als een grote stalen wand waarachter de lichamen van de acteurs verdwijnen, om terug te komen als een gulpende bloedstroom die de scène overspoelt.
En dan zijn er de beelden zelf: mannen en vrouwen die geharnast ballet dansen, beelden van witte maagden en geblutste ridders, van menstruatie en castratie (of misschien besnijdenis), duiveluitdrijvingen, geslachtswisselingen en uitzinnige orgieën vol naakt rondhollende mannen en vrouwen. Gedenkwaardig is de scène waarin een naakte, met bloed en slijm besmeurde man zich ontpopt tot een woedende, trillende stier. Een torero drijft hem met het smetteloze kleed van een vrouw tot steeds grotere razernij. Als zo vaak kruist Fabre ook in dit stuk primitieve beelden met iconen van de hedendaagse cultuur. Een parafrasering van John Lennons 'Cold Turkey' om de honger naar bloed in plaats van heroïne uit te zingen. Of een verbluffende scène waarin een naakte vrouw (Lisbeth Gruwez in Avignon, nu Ivana Josic) die a capella 'Son of a preacher' van Dusty Springfield zingt. Ze staat er naakt, met de plagerige verleidelijkheid van een stripper. Het archaïsche beeld van de verleidster of de heks wordt zo plotseling overschreven met de zeer hedendaagse perfectie van het fotomodel.
'Je suis sang'
van Jan Fabre/Troubleyn staat in deSingel, Antwerpen van vrijdag 23 tot en met dinsdag 26 augustus, telkens om 20u. Inlichtingen en reservering: 03/248.28.28 of www.desingel.be.
Marc Holthof